INDICATIVE ACTIVE
O.t.t. (Present)
- accentueerde
- accentueerde
- accentueerde
- accentueerde
- accentueerden
- accentueerden
- accentueerden
O.v.t. (Past)
- zal accentueren
- zult accentueren
- zal accentueren
- zult accentueren
- zult accentueren
- zullen accentueren
- zullen accentueren
O.t.t.t. (Future)
- had geaccentueerd
- had geaccentueerd
- had geaccentueerd
- had geaccentueerd
- hadden geaccentueerd
- hadden geaccentueerd
- hadden geaccentueerd
O.v.t.t. (Condicional)
- heb geaccentueerd
- hebt geaccentueerd
- heeft geaccentueerd
- hebt geaccentueerd
- hebben geaccentueerd
- hebben geaccentueerd
- hebben geaccentueerd
V.t.t.t. (Future Perfect)
- zal geaccentueerd hebben
- zult geaccentueerd hebben
- zal geaccentueerd hebben
- zult geaccentueerd hebben
- zult geaccentueerd hebben
- zullen geaccentueerd hebben
- zullen geaccentueerd hebben
v.v.t.t. (Conditional Perfect)
- zou geaccentueerd hebben
- zou geaccentueerd hebben
- zou geaccentueerd hebben
- zou geaccentueerd hebben
- zouden geaccentueerd hebben
- zouden geaccentueerd hebben
- zouden geaccentueerd hebben
LIJDENDE VORM (SYNOPSIS)
O.t.t.t. (Future)
- zullen geaccentueerd worden
-
O.v.t.t. (Condicional)
- zouden geaccentueerd worden
-
V.t.t.t. (Future Perfect)
- zullen geaccentueerd zijn
-
v.v.t.t. (Conditional Perfect)
- zouden geaccentueerd zijn
-