NL.png aborteren

INDICATIVE ACTIVE

Infinitive

  • aborteren

O.t.t. (Present)

  • aborteerde
  • aborteerde
  • aborteerde
  • aborteerde
  • aborteerden
  • aborteerden
  • aborteerden
 

O.v.t. (Past)

  • zal aborteren
  • zult aborteren
  • zal aborteren
  • zult aborteren
  • zult aborteren
  • zullen aborteren
  • zullen aborteren

O.t.t.t. (Future)

  • had geaborteerd
  • had geaborteerd
  • had geaborteerd
  • had geaborteerd
  • hadden geaborteerd
  • hadden geaborteerd
  • hadden geaborteerd
 

O.v.t.t. (Condicional)

  • heb geaborteerd
  • hebt geaborteerd
  • heeft geaborteerd
  • hebt geaborteerd
  • hebben geaborteerd
  • hebben geaborteerd
  • hebben geaborteerd

V.t.t.t. (Future Perfect)

  • zal geaborteerd hebben
  • zult geaborteerd hebben
  • zal geaborteerd hebben
  • zult geaborteerd hebben
  • zult geaborteerd hebben
  • zullen geaborteerd hebben
  • zullen geaborteerd hebben
 

v.v.t.t. (Conditional Perfect)

  • zou geaborteerd hebben
  • zou geaborteerd hebben
  • zou geaborteerd hebben
  • zou geaborteerd hebben
  • zouden geaborteerd hebben
  • zouden geaborteerd hebben
  • zouden geaborteerd hebben

LIJDENDE VORM (SYNOPSIS)

O.t.t. (Present)

  • *
  •  

O.v.t. (Past)

  • *
  •  
 

O.t.t.t. (Future)

  • *
  •  

O.v.t.t. (Condicional)

  • *
  •  
 

V.t.t. (Present Perfect)

  • *
  •  

V.v.t. (Past Perfect)

  • *
  •  
 

V.t.t.t. (Future Perfect)

  • *
  •  

v.v.t.t. (Conditional Perfect)

  • *
  •