NL.png abimeren

INDICATIVE ACTIVE

Infinitive

  • abimeren

O.t.t. (Present)

  • abimeerde
  • abimeerde
  • abimeerde
  • abimeerde
  • abimeerden
  • abimeerden
  • abimeerden
 

O.v.t. (Past)

  • zal abimeren
  • zult abimeren
  • zal abimeren
  • zult abimeren
  • zult abimeren
  • zullen abimeren
  • zullen abimeren

O.t.t.t. (Future)

  • had geabimeerd
  • had geabimeerd
  • had geabimeerd
  • had geabimeerd
  • hadden geabimeerd
  • hadden geabimeerd
  • hadden geabimeerd
 

O.v.t.t. (Condicional)

  • heb geabimeerd
  • hebt geabimeerd
  • heeft geabimeerd
  • hebt geabimeerd
  • hebben geabimeerd
  • hebben geabimeerd
  • hebben geabimeerd

V.t.t.t. (Future Perfect)

  • zal geabimeerd hebben
  • zult geabimeerd hebben
  • zal geabimeerd hebben
  • zult geabimeerd hebben
  • zult geabimeerd hebben
  • zullen geabimeerd hebben
  • zullen geabimeerd hebben
 

v.v.t.t. (Conditional Perfect)

  • zou geabimeerd hebben
  • zou geabimeerd hebben
  • zou geabimeerd hebben
  • zou geabimeerd hebben
  • zouden geabimeerd hebben
  • zouden geabimeerd hebben
  • zouden geabimeerd hebben

LIJDENDE VORM (SYNOPSIS)

O.t.t. (Present)

  • worden geabimeerd
  •  

O.v.t. (Past)

  • worden geabimeerd
  •  
 

O.t.t.t. (Future)

  • zullen geabimeerd worden
  •  

O.v.t.t. (Condicional)

  • zouden geabimeerd worden
  •  
 

V.t.t. (Present Perfect)

  • zijn geabimeerd
  •  

V.v.t. (Past Perfect)

  • was geabimeerd
  •  
 

V.t.t.t. (Future Perfect)

  • zullen geabimeerd zijn
  •  

v.v.t.t. (Conditional Perfect)

  • zouden geabimeerd zijn
  •