NL.png aanzweren

INDICATIVE ACTIVE

Infinitive

  • aanzweren

O.t.t. (Present)

  • zwoer aan
  • zwoer aan
  • zwoer aan
  • zwoer aan
  • zwoeren aan
  • zwoeren aan
  • zwoeren aan
 

O.v.t. (Past)

  • zal aanzweren
  • zult aanzweren
  • zal aanzweren
  • zult aanzweren
  • zult aanzweren
  • zullen aanzweren
  • zullen aanzweren

O.t.t.t. (Future)

  • had aangezworen
  • had aangezworen
  • had aangezworen
  • had aangezworen
  • hadden aangezworen
  • hadden aangezworen
  • hadden aangezworen
 

O.v.t.t. (Condicional)

  • heb aangezworen
  • hebt aangezworen
  • heeft aangezworen
  • hebt aangezworen
  • hebben aangezworen
  • hebben aangezworen
  • hebben aangezworen

V.t.t.t. (Future Perfect)

  • zal aangezworen hebben
  • zult aangezworen hebben
  • zal aangezworen hebben
  • zult aangezworen hebben
  • zult aangezworen hebben
  • zullen aangezworen hebben
  • zullen aangezworen hebben
 

v.v.t.t. (Conditional Perfect)

  • zou aangezworen hebben
  • zou aangezworen hebben
  • zou aangezworen hebben
  • zou aangezworen hebben
  • zouden aangezworen hebben
  • zouden aangezworen hebben
  • zouden aangezworen hebben

LIJDENDE VORM (SYNOPSIS)

O.t.t. (Present)

  • worden aangezworen
  •  

O.v.t. (Past)

  • worden aangezworen
  •  
 

O.t.t.t. (Future)

  • zullen aangezworen worden
  •  

O.v.t.t. (Condicional)

  • zouden aangezworen worden
  •  
 

V.t.t. (Present Perfect)

  • zijn aangezworen
  •  

V.v.t. (Past Perfect)

  • was aangezworen
  •  
 

V.t.t.t. (Future Perfect)

  • zullen aangezworen zijn
  •  

v.v.t.t. (Conditional Perfect)

  • zouden aangezworen zijn
  •