NL.png aanzwarten

INDICATIVE ACTIVE

Infinitive

  • aanzwarten

O.t.t. (Present)

  • zwartte aan
  • zwartte aan
  • zwartte aan
  • zwartte aan
  • zwartten aan
  • zwartten aan
  • zwartten aan
 

O.v.t. (Past)

  • zal aanzwarten
  • zult aanzwarten
  • zal aanzwarten
  • zult aanzwarten
  • zult aanzwarten
  • zullen aanzwarten
  • zullen aanzwarten

O.t.t.t. (Future)

  • had aangezwart
  • had aangezwart
  • had aangezwart
  • had aangezwart
  • hadden aangezwart
  • hadden aangezwart
  • hadden aangezwart
 

O.v.t.t. (Condicional)

  • heb aangezwart
  • hebt aangezwart
  • heeft aangezwart
  • hebt aangezwart
  • hebben aangezwart
  • hebben aangezwart
  • hebben aangezwart

V.t.t.t. (Future Perfect)

  • zal aangezwart hebben
  • zult aangezwart hebben
  • zal aangezwart hebben
  • zult aangezwart hebben
  • zult aangezwart hebben
  • zullen aangezwart hebben
  • zullen aangezwart hebben
 

v.v.t.t. (Conditional Perfect)

  • zou aangezwart hebben
  • zou aangezwart hebben
  • zou aangezwart hebben
  • zou aangezwart hebben
  • zouden aangezwart hebben
  • zouden aangezwart hebben
  • zouden aangezwart hebben

LIJDENDE VORM (SYNOPSIS)

O.t.t. (Present)

  • worden aangezwart
  •  

O.v.t. (Past)

  • worden aangezwart
  •  
 

O.t.t.t. (Future)

  • zullen aangezwart worden
  •  

O.v.t.t. (Condicional)

  • zouden aangezwart worden
  •  
 

V.t.t. (Present Perfect)

  • zijn aangezwart
  •  

V.v.t. (Past Perfect)

  • was aangezwart
  •  
 

V.t.t.t. (Future Perfect)

  • zullen aangezwart zijn
  •  

v.v.t.t. (Conditional Perfect)

  • zouden aangezwart zijn
  •