INDICATIVE ACTIVE

Infinitive

• aanzuren

O.t.t. (Present)

• zuurde aan
• zuurde aan
• zuurde aan
• zuurde aan
• zuurden aan
• zuurden aan
• zuurden aan

O.v.t. (Past)

• zal aanzuren
• zult aanzuren
• zal aanzuren
• zult aanzuren
• zult aanzuren
• zullen aanzuren
• zullen aanzuren

O.t.t.t. (Future)

• had aangezuurd
• had aangezuurd
• had aangezuurd
• had aangezuurd
• hadden aangezuurd
• hadden aangezuurd
• hadden aangezuurd

O.v.t.t. (Condicional)

• heb aangezuurd
• hebt aangezuurd
• heeft aangezuurd
• hebt aangezuurd
• hebben aangezuurd
• hebben aangezuurd
• hebben aangezuurd

V.t.t.t. (Future Perfect)

• zal aangezuurd hebben
• zult aangezuurd hebben
• zal aangezuurd hebben
• zult aangezuurd hebben
• zult aangezuurd hebben
• zullen aangezuurd hebben
• zullen aangezuurd hebben

v.v.t.t. (Conditional Perfect)

• zou aangezuurd hebben
• zou aangezuurd hebben
• zou aangezuurd hebben
• zou aangezuurd hebben
• zouden aangezuurd hebben
• zouden aangezuurd hebben
• zouden aangezuurd hebben

LIJDENDE VORM (SYNOPSIS)

O.t.t. (Present)

• worden aangezuurd
•  

O.v.t. (Past)

• worden aangezuurd
•  

O.t.t.t. (Future)

• zullen aangezuurd worden
•  

O.v.t.t. (Condicional)

• zouden aangezuurd worden
•  

V.t.t. (Present Perfect)

• zijn aangezuurd
•  

V.v.t. (Past Perfect)

• was aangezuurd
•  

V.t.t.t. (Future Perfect)

• zullen aangezuurd zijn
•  

v.v.t.t. (Conditional Perfect)

• zouden aangezuurd zijn
•