INDICATIVE ACTIVE

Infinitive

• aanzouten

O.t.t. (Present)

• zoutte aan
• zoutte aan
• zoutte aan
• zoutte aan
• zoutten aan
• zoutten aan
• zoutten aan

O.v.t. (Past)

• zal aanzouten
• zult aanzouten
• zal aanzouten
• zult aanzouten
• zult aanzouten
• zullen aanzouten
• zullen aanzouten

O.t.t.t. (Future)

• had aangezout
• had aangezout
• had aangezout
• had aangezout
• hadden aangezout
• hadden aangezout
• hadden aangezout

O.v.t.t. (Condicional)

• heb aangezout
• hebt aangezout
• heeft aangezout
• hebt aangezout
• hebben aangezout
• hebben aangezout
• hebben aangezout

V.t.t.t. (Future Perfect)

• zal aangezout hebben
• zult aangezout hebben
• zal aangezout hebben
• zult aangezout hebben
• zult aangezout hebben
• zullen aangezout hebben
• zullen aangezout hebben

v.v.t.t. (Conditional Perfect)

• zou aangezout hebben
• zou aangezout hebben
• zou aangezout hebben
• zou aangezout hebben
• zouden aangezout hebben
• zouden aangezout hebben
• zouden aangezout hebben

LIJDENDE VORM (SYNOPSIS)

O.t.t. (Present)

• worden aangezout
•  

O.v.t. (Past)

• worden aangezout
•  

O.t.t.t. (Future)

• zullen aangezout worden
•  

O.v.t.t. (Condicional)

• zouden aangezout worden
•  

V.t.t. (Present Perfect)

• zijn aangezout
•  

V.v.t. (Past Perfect)

• was aangezout
•  

V.t.t.t. (Future Perfect)

• zullen aangezout zijn
•  

v.v.t.t. (Conditional Perfect)

• zouden aangezout zijn
•