NL.png aanzitten

INDICATIVE ACTIVE

Infinitive

  • aanzitten

O.t.t. (Present)

  • zat aan
  • zat aan
  • zat aan
  • zat aan
  • zaten aan
  • zaten aan
  • zaten aan
 

O.v.t. (Past)

  • zal aanzitten
  • zult aanzitten
  • zal aanzitten
  • zult aanzitten
  • zult aanzitten
  • zullen aanzitten
  • zullen aanzitten

O.t.t.t. (Future)

  • had aangezeten
  • had aangezeten
  • had aangezeten
  • had aangezeten
  • hadden aangezeten
  • hadden aangezeten
  • hadden aangezeten
 

O.v.t.t. (Condicional)

  • heb aangezeten
  • hebt aangezeten
  • heeft aangezeten
  • hebt aangezeten
  • hebben aangezeten
  • hebben aangezeten
  • hebben aangezeten

V.t.t.t. (Future Perfect)

  • zal aangezeten hebben
  • zult aangezeten hebben
  • zal aangezeten hebben
  • zult aangezeten hebben
  • zult aangezeten hebben
  • zullen aangezeten hebben
  • zullen aangezeten hebben
 

v.v.t.t. (Conditional Perfect)

  • zou aangezeten hebben
  • zou aangezeten hebben
  • zou aangezeten hebben
  • zou aangezeten hebben
  • zouden aangezeten hebben
  • zouden aangezeten hebben
  • zouden aangezeten hebben

LIJDENDE VORM (SYNOPSIS)

O.t.t. (Present)

  • *
  •  

O.v.t. (Past)

  • *
  •  
 

O.t.t.t. (Future)

  • *
  •  

O.v.t.t. (Condicional)

  • *
  •  
 

V.t.t. (Present Perfect)

  • *
  •  

V.v.t. (Past Perfect)

  • *
  •  
 

V.t.t.t. (Future Perfect)

  • *
  •  

v.v.t.t. (Conditional Perfect)

  • *
  •