NL.png aanzeggen

INDICATIVE ACTIVE

Infinitive

  • aanzeggen

O.t.t. (Present)

  • zei aan
  • zei aan
  • zei aan
  • zei aan
  • zeiden aan
  • zeiden aan
  • zeiden aan
 

O.v.t. (Past)

  • zal aanzeggen
  • zult aanzeggen
  • zal aanzeggen
  • zult aanzeggen
  • zult aanzeggen
  • zullen aanzeggen
  • zullen aanzeggen

O.t.t.t. (Future)

  • had aangezegd
  • had aangezegd
  • had aangezegd
  • had aangezegd
  • hadden aangezegd
  • hadden aangezegd
  • hadden aangezegd
 

O.v.t.t. (Condicional)

  • heb aangezegd
  • hebt aangezegd
  • heeft aangezegd
  • hebt aangezegd
  • hebben aangezegd
  • hebben aangezegd
  • hebben aangezegd

V.t.t.t. (Future Perfect)

  • zal aangezegd hebben
  • zult aangezegd hebben
  • zal aangezegd hebben
  • zult aangezegd hebben
  • zult aangezegd hebben
  • zullen aangezegd hebben
  • zullen aangezegd hebben
 

v.v.t.t. (Conditional Perfect)

  • zou aangezegd hebben
  • zou aangezegd hebben
  • zou aangezegd hebben
  • zou aangezegd hebben
  • zouden aangezegd hebben
  • zouden aangezegd hebben
  • zouden aangezegd hebben

LIJDENDE VORM (SYNOPSIS)

O.t.t. (Present)

  • worden aangezegd
  •  

O.v.t. (Past)

  • worden aangezegd
  •  
 

O.t.t.t. (Future)

  • zullen aangezegd worden
  •  

O.v.t.t. (Condicional)

  • zouden aangezegd worden
  •  
 

V.t.t. (Present Perfect)

  • zijn aangezegd
  •  

V.v.t. (Past Perfect)

  • was aangezegd
  •  
 

V.t.t.t. (Future Perfect)

  • zullen aangezegd zijn
  •  

v.v.t.t. (Conditional Perfect)

  • zouden aangezegd zijn
  •