NL.png aanzegelen

INDICATIVE ACTIVE

Infinitive

  • aanzegelen

O.t.t. (Present)

  • zegelde aan
  • zegelde aan
  • zegelde aan
  • zegelde aan
  • zegelden aan
  • zegelden aan
  • zegelden aan
 

O.v.t. (Past)

  • zal aanzegelen
  • zult aanzegelen
  • zal aanzegelen
  • zult aanzegelen
  • zult aanzegelen
  • zullen aanzegelen
  • zullen aanzegelen

O.t.t.t. (Future)

  • had aangezegeld
  • had aangezegeld
  • had aangezegeld
  • had aangezegeld
  • hadden aangezegeld
  • hadden aangezegeld
  • hadden aangezegeld
 

O.v.t.t. (Condicional)

  • heb aangezegeld
  • hebt aangezegeld
  • heeft aangezegeld
  • hebt aangezegeld
  • hebben aangezegeld
  • hebben aangezegeld
  • hebben aangezegeld

V.t.t.t. (Future Perfect)

  • zal aangezegeld hebben
  • zult aangezegeld hebben
  • zal aangezegeld hebben
  • zult aangezegeld hebben
  • zult aangezegeld hebben
  • zullen aangezegeld hebben
  • zullen aangezegeld hebben
 

v.v.t.t. (Conditional Perfect)

  • zou aangezegeld hebben
  • zou aangezegeld hebben
  • zou aangezegeld hebben
  • zou aangezegeld hebben
  • zouden aangezegeld hebben
  • zouden aangezegeld hebben
  • zouden aangezegeld hebben

LIJDENDE VORM (SYNOPSIS)

O.t.t. (Present)

  • worden aangezegeld
  •  

O.v.t. (Past)

  • worden aangezegeld
  •  
 

O.t.t.t. (Future)

  • zullen aangezegeld worden
  •  

O.v.t.t. (Condicional)

  • zouden aangezegeld worden
  •  
 

V.t.t. (Present Perfect)

  • zijn aangezegeld
  •  

V.v.t. (Past Perfect)

  • was aangezegeld
  •  
 

V.t.t.t. (Future Perfect)

  • zullen aangezegeld zijn
  •  

v.v.t.t. (Conditional Perfect)

  • zouden aangezegeld zijn
  •