NL.png aanzanden

INDICATIVE ACTIVE

Infinitive

  • aanzanden

O.t.t. (Present)

  • zandde aan
  • zandde aan
  • zandde aan
  • zandde aan
  • zandden aan
  • zandden aan
  • zandden aan
 

O.v.t. (Past)

  • zal aanzanden
  • zult aanzanden
  • zal aanzanden
  • zult aanzanden
  • zult aanzanden
  • zullen aanzanden
  • zullen aanzanden

O.t.t.t. (Future)

  • had aangezand
  • had aangezand
  • had aangezand
  • had aangezand
  • hadden aangezand
  • hadden aangezand
  • hadden aangezand
 

O.v.t.t. (Condicional)

  • heb aangezand
  • hebt aangezand
  • heeft aangezand
  • hebt aangezand
  • hebben aangezand
  • hebben aangezand
  • hebben aangezand

V.t.t.t. (Future Perfect)

  • zal aangezand hebben
  • zult aangezand hebben
  • zal aangezand hebben
  • zult aangezand hebben
  • zult aangezand hebben
  • zullen aangezand hebben
  • zullen aangezand hebben
 

v.v.t.t. (Conditional Perfect)

  • zou aangezand hebben
  • zou aangezand hebben
  • zou aangezand hebben
  • zou aangezand hebben
  • zouden aangezand hebben
  • zouden aangezand hebben
  • zouden aangezand hebben

LIJDENDE VORM (SYNOPSIS)

O.t.t. (Present)

  • worden aangezand
  •  

O.v.t. (Past)

  • worden aangezand
  •  
 

O.t.t.t. (Future)

  • zullen aangezand worden
  •  

O.v.t.t. (Condicional)

  • zouden aangezand worden
  •  
 

V.t.t. (Present Perfect)

  • zijn aangezand
  •  

V.v.t. (Past Perfect)

  • was aangezand
  •  
 

V.t.t.t. (Future Perfect)

  • zullen aangezand zijn
  •  

v.v.t.t. (Conditional Perfect)

  • zouden aangezand zijn
  •