NL.png aanwenken

INDICATIVE ACTIVE

Infinitive

  • aanwenken

O.t.t. (Present)

  • wenkte aan
  • wenkte aan
  • wenkte aan
  • wenkte aan
  • wenkten aan
  • wenkten aan
  • wenkten aan
 

O.v.t. (Past)

  • zal aanwenken
  • zult aanwenken
  • zal aanwenken
  • zult aanwenken
  • zult aanwenken
  • zullen aanwenken
  • zullen aanwenken

O.t.t.t. (Future)

  • had aangewenkt
  • had aangewenkt
  • had aangewenkt
  • had aangewenkt
  • hadden aangewenkt
  • hadden aangewenkt
  • hadden aangewenkt
 

O.v.t.t. (Condicional)

  • heb aangewenkt
  • hebt aangewenkt
  • heeft aangewenkt
  • hebt aangewenkt
  • hebben aangewenkt
  • hebben aangewenkt
  • hebben aangewenkt

V.t.t.t. (Future Perfect)

  • zal aangewenkt hebben
  • zult aangewenkt hebben
  • zal aangewenkt hebben
  • zult aangewenkt hebben
  • zult aangewenkt hebben
  • zullen aangewenkt hebben
  • zullen aangewenkt hebben
 

v.v.t.t. (Conditional Perfect)

  • zou aangewenkt hebben
  • zou aangewenkt hebben
  • zou aangewenkt hebben
  • zou aangewenkt hebben
  • zouden aangewenkt hebben
  • zouden aangewenkt hebben
  • zouden aangewenkt hebben

LIJDENDE VORM (SYNOPSIS)

O.t.t. (Present)

  • worden aangewenkt
  •  

O.v.t. (Past)

  • worden aangewenkt
  •  
 

O.t.t.t. (Future)

  • zullen aangewenkt worden
  •  

O.v.t.t. (Condicional)

  • zouden aangewenkt worden
  •  
 

V.t.t. (Present Perfect)

  • zijn aangewenkt
  •  

V.v.t. (Past Perfect)

  • was aangewenkt
  •  
 

V.t.t.t. (Future Perfect)

  • zullen aangewenkt zijn
  •  

v.v.t.t. (Conditional Perfect)

  • zouden aangewenkt zijn
  •