NL.png aanwakkeren

INDICATIVE ACTIVE

Infinitive

  • aanwakkeren

O.t.t. (Present)

  • wakkerde aan
  • wakkerde aan
  • wakkerde aan
  • wakkerde aan
  • wakkerden aan
  • wakkerden aan
  • wakkerden aan
 

O.v.t. (Past)

  • zal aanwakkeren
  • zult aanwakkeren
  • zal aanwakkeren
  • zult aanwakkeren
  • zult aanwakkeren
  • zullen aanwakkeren
  • zullen aanwakkeren

O.t.t.t. (Future)

  • had aangewakkerd
  • had aangewakkerd
  • had aangewakkerd
  • had aangewakkerd
  • hadden aangewakkerd
  • hadden aangewakkerd
  • hadden aangewakkerd
 

O.v.t.t. (Condicional)

  • heb aangewakkerd
  • hebt aangewakkerd
  • heeft aangewakkerd
  • hebt aangewakkerd
  • hebben aangewakkerd
  • hebben aangewakkerd
  • hebben aangewakkerd

V.t.t.t. (Future Perfect)

  • zal aangewakkerd hebben
  • zult aangewakkerd hebben
  • zal aangewakkerd hebben
  • zult aangewakkerd hebben
  • zult aangewakkerd hebben
  • zullen aangewakkerd hebben
  • zullen aangewakkerd hebben
 

v.v.t.t. (Conditional Perfect)

  • zou aangewakkerd hebben
  • zou aangewakkerd hebben
  • zou aangewakkerd hebben
  • zou aangewakkerd hebben
  • zouden aangewakkerd hebben
  • zouden aangewakkerd hebben
  • zouden aangewakkerd hebben

LIJDENDE VORM (SYNOPSIS)

O.t.t. (Present)

  • worden aangewakkerd
  •  

O.v.t. (Past)

  • worden aangewakkerd
  •  
 

O.t.t.t. (Future)

  • zullen aangewakkerd worden
  •  

O.v.t.t. (Condicional)

  • zouden aangewakkerd worden
  •  
 

V.t.t. (Present Perfect)

  • zijn aangewakkerd
  •  

V.v.t. (Past Perfect)

  • was aangewakkerd
  •  
 

V.t.t.t. (Future Perfect)

  • zullen aangewakkerd zijn
  •  

v.v.t.t. (Conditional Perfect)

  • zouden aangewakkerd zijn
  •