NL.png aanvijzen

INDICATIVE ACTIVE

Infinitive

  • aanvijzen

O.t.t. (Present)

  • vees aan
  • vees aan
  • vees aan
  • vees aan
  • vezen aan
  • vezen aan
  • vezen aan
 

O.v.t. (Past)

  • zal aanvijzen
  • zult aanvijzen
  • zal aanvijzen
  • zult aanvijzen
  • zult aanvijzen
  • zullen aanvijzen
  • zullen aanvijzen

O.t.t.t. (Future)

  • had aangevezen
  • had aangevezen
  • had aangevezen
  • had aangevezen
  • hadden aangevezen
  • hadden aangevezen
  • hadden aangevezen
 

O.v.t.t. (Condicional)

  • heb aangevezen
  • hebt aangevezen
  • heeft aangevezen
  • hebt aangevezen
  • hebben aangevezen
  • hebben aangevezen
  • hebben aangevezen

V.t.t.t. (Future Perfect)

  • zal aangevezen hebben
  • zult aangevezen hebben
  • zal aangevezen hebben
  • zult aangevezen hebben
  • zult aangevezen hebben
  • zullen aangevezen hebben
  • zullen aangevezen hebben
 

v.v.t.t. (Conditional Perfect)

  • zou aangevezen hebben
  • zou aangevezen hebben
  • zou aangevezen hebben
  • zou aangevezen hebben
  • zouden aangevezen hebben
  • zouden aangevezen hebben
  • zouden aangevezen hebben

LIJDENDE VORM (SYNOPSIS)

O.t.t. (Present)

  • worden aangevezen
  •  

O.v.t. (Past)

  • worden aangevezen
  •  
 

O.t.t.t. (Future)

  • zullen aangevezen worden
  •  

O.v.t.t. (Condicional)

  • zouden aangevezen worden
  •  
 

V.t.t. (Present Perfect)

  • zijn aangevezen
  •  

V.v.t. (Past Perfect)

  • was aangevezen
  •  
 

V.t.t.t. (Future Perfect)

  • zullen aangevezen zijn
  •  

v.v.t.t. (Conditional Perfect)

  • zouden aangevezen zijn
  •