NL.png aantreden

INDICATIVE ACTIVE

Infinitive

  • aantreden

O.t.t. (Present)

  • trad aan
  • trad aan
  • trad aan
  • trad aan
  • traden aan
  • traden aan
  • traden aan
 

O.v.t. (Past)

  • zal aantreden
  • zult aantreden
  • zal aantreden
  • zult aantreden
  • zult aantreden
  • zullen aantreden
  • zullen aantreden

O.t.t.t. (Future)

  • had aangetreden
  • had aangetreden
  • had aangetreden
  • had aangetreden
  • hadden aangetreden
  • hadden aangetreden
  • hadden aangetreden
 

O.v.t.t. (Condicional)

  • heb aangetreden
  • hebt aangetreden
  • heeft aangetreden
  • hebt aangetreden
  • hebben aangetreden
  • hebben aangetreden
  • hebben aangetreden

V.t.t.t. (Future Perfect)

  • zal aangetreden hebben
  • zult aangetreden hebben
  • zal aangetreden hebben
  • zult aangetreden hebben
  • zult aangetreden hebben
  • zullen aangetreden hebben
  • zullen aangetreden hebben
 

v.v.t.t. (Conditional Perfect)

  • zou aangetreden hebben
  • zou aangetreden hebben
  • zou aangetreden hebben
  • zou aangetreden hebben
  • zouden aangetreden hebben
  • zouden aangetreden hebben
  • zouden aangetreden hebben

LIJDENDE VORM (SYNOPSIS)

O.t.t. (Present)

  • worden aangetreden
  •  

O.v.t. (Past)

  • worden aangetreden
  •  
 

O.t.t.t. (Future)

  • zullen aangetreden worden
  •  

O.v.t.t. (Condicional)

  • zouden aangetreden worden
  •  
 

V.t.t. (Present Perfect)

  • zijn aangetreden
  •  

V.v.t. (Past Perfect)

  • was aangetreden
  •  
 

V.t.t.t. (Future Perfect)

  • zullen aangetreden zijn
  •  

v.v.t.t. (Conditional Perfect)

  • zouden aangetreden zijn
  •