NL.png aantonen

INDICATIVE ACTIVE

Infinitive

  • aantonen

O.t.t. (Present)

  • toonde aan
  • toonde aan
  • toonde aan
  • toonde aan
  • toonden aan
  • toonden aan
  • toonden aan
 

O.v.t. (Past)

  • zal aantonen
  • zult aantonen
  • zal aantonen
  • zult aantonen
  • zult aantonen
  • zullen aantonen
  • zullen aantonen

O.t.t.t. (Future)

  • had aangetoond
  • had aangetoond
  • had aangetoond
  • had aangetoond
  • hadden aangetoond
  • hadden aangetoond
  • hadden aangetoond
 

O.v.t.t. (Condicional)

  • heb aangetoond
  • hebt aangetoond
  • heeft aangetoond
  • hebt aangetoond
  • hebben aangetoond
  • hebben aangetoond
  • hebben aangetoond

V.t.t.t. (Future Perfect)

  • zal aangetoond hebben
  • zult aangetoond hebben
  • zal aangetoond hebben
  • zult aangetoond hebben
  • zult aangetoond hebben
  • zullen aangetoond hebben
  • zullen aangetoond hebben
 

v.v.t.t. (Conditional Perfect)

  • zou aangetoond hebben
  • zou aangetoond hebben
  • zou aangetoond hebben
  • zou aangetoond hebben
  • zouden aangetoond hebben
  • zouden aangetoond hebben
  • zouden aangetoond hebben

LIJDENDE VORM (SYNOPSIS)

O.t.t. (Present)

  • worden aangetoond
  •  

O.v.t. (Past)

  • worden aangetoond
  •  
 

O.t.t.t. (Future)

  • zullen aangetoond worden
  •  

O.v.t.t. (Condicional)

  • zouden aangetoond worden
  •  
 

V.t.t. (Present Perfect)

  • zijn aangetoond
  •  

V.v.t. (Past Perfect)

  • was aangetoond
  •  
 

V.t.t.t. (Future Perfect)

  • zullen aangetoond zijn
  •  

v.v.t.t. (Conditional Perfect)

  • zouden aangetoond zijn
  •