NL.png aantellen

INDICATIVE ACTIVE

Infinitive

  • aantellen

O.t.t. (Present)

  • telde aan
  • telde aan
  • telde aan
  • telde aan
  • telden aan
  • telden aan
  • telden aan
 

O.v.t. (Past)

  • zal aantellen
  • zult aantellen
  • zal aantellen
  • zult aantellen
  • zult aantellen
  • zullen aantellen
  • zullen aantellen

O.t.t.t. (Future)

  • had aangeteld
  • had aangeteld
  • had aangeteld
  • had aangeteld
  • hadden aangeteld
  • hadden aangeteld
  • hadden aangeteld
 

O.v.t.t. (Condicional)

  • heb aangeteld
  • hebt aangeteld
  • heeft aangeteld
  • hebt aangeteld
  • hebben aangeteld
  • hebben aangeteld
  • hebben aangeteld

V.t.t.t. (Future Perfect)

  • zal aangeteld hebben
  • zult aangeteld hebben
  • zal aangeteld hebben
  • zult aangeteld hebben
  • zult aangeteld hebben
  • zullen aangeteld hebben
  • zullen aangeteld hebben
 

v.v.t.t. (Conditional Perfect)

  • zou aangeteld hebben
  • zou aangeteld hebben
  • zou aangeteldhebben
  • zou aangeteld hebben
  • zouden aangeteld hebben
  • zouden aangeteld hebben
  • zouden aangeteldhebben

LIJDENDE VORM (SYNOPSIS)

O.t.t. (Present)

  • worden aangeteld
  •  

O.v.t. (Past)

  • worden aangeteld
  •  
 

O.t.t.t. (Future)

  • zullen aangeteld worden
  •  

O.v.t.t. (Condicional)

  • zouden aangeteld worden
  •  
 

V.t.t. (Present Perfect)

  • zijn aangeteld
  •  

V.v.t. (Past Perfect)

  • was aangeteld
  •  
 

V.t.t.t. (Future Perfect)

  • zullen aangeteld zijn
  •  

v.v.t.t. (Conditional Perfect)

  • zouden aangeteld zijn
  •