INDICATIVE ACTIVE

Infinitive

• aanstoken

O.t.t. (Present)

• stookte aan
• stookte aan
• stookte aan
• stookte aan
• stookten aan
• stookten aan
• stookten aan

O.v.t. (Past)

• zal aanstoken
• zult aanstoken
• zal aanstoken
• zult aanstoken
• zult aanstoken
• zullen aanstoken
• zullen aanstoken

O.t.t.t. (Future)

• had aangestookt
• had aangestookt
• had aangestookt
• had aangestookt
• hadden aangestookt
• hadden aangestookt
• hadden aangestookt

O.v.t.t. (Condicional)

• heb aangestookt
• hebt aangestookt
• heeft aangestookt
• hebt aangestookt
• hebben aangestookt
• hebben aangestookt
• hebben aangestookt

V.t.t.t. (Future Perfect)

• zal aangestookt hebben
• zult aangestookt hebben
• zal aangestookt hebben
• zult aangestookt hebben
• zult aangestookt hebben
• zullen aangestookt hebben
• zullen aangestookt hebben

v.v.t.t. (Conditional Perfect)

• zou aangestookt hebben
• zou aangestookt hebben
• zou aangestookt hebben
• zou aangestookt hebben
• zouden aangestookt hebben
• zouden aangestookt hebben
• zouden aangestookt hebben

LIJDENDE VORM (SYNOPSIS)

O.t.t. (Present)

• worden aangestookt
•  

O.v.t. (Past)

• worden aangestookt
•  

O.t.t.t. (Future)

• zullen aangestookt worden
•  

O.v.t.t. (Condicional)

• zouden aangestookt worden
•  

V.t.t. (Present Perfect)

• zijn aangestookt
•  

V.v.t. (Past Perfect)

• was aangestookt
•  

V.t.t.t. (Future Perfect)

• zullen aangestookt zijn
•  

v.v.t.t. (Conditional Perfect)

• zouden aangestookt zijn
•