NL.png aanstippen

INDICATIVE ACTIVE

Infinitive

  • aanstippen

O.t.t. (Present)

  • stipte aan
  • stipte aan
  • stipte aan
  • stipte aan
  • stipten aan
  • stipten aan
  • stipten aan
 

O.v.t. (Past)

  • zal aanstippen
  • zult aanstippen
  • zal aanstippen
  • zult aanstippen
  • zult aanstippen
  • zullen aanstippen
  • zullen aanstippen

O.t.t.t. (Future)

  • had aangestipt
  • had aangestipt
  • had aangestipt
  • had aangestipt
  • hadden aangestipt
  • hadden aangestipt
  • hadden aangestipt
 

O.v.t.t. (Condicional)

  • heb aangestipt
  • hebt aangestipt
  • heeft aangestipt
  • hebt aangestipt
  • hebben aangestipt
  • hebben aangestipt
  • hebben aangestipt

V.t.t.t. (Future Perfect)

  • zal aangestipt hebben
  • zult aangestipt hebben
  • zal aangestipt hebben
  • zult aangestipt hebben
  • zult aangestipt hebben
  • zullen aangestipt hebben
  • zullen aangestipt hebben
 

v.v.t.t. (Conditional Perfect)

  • zou aangestipt hebben
  • zou aangestipt hebben
  • zou aangestipt hebben
  • zou aangestipt hebben
  • zouden aangestipt hebben
  • zouden aangestipt hebben
  • zouden aangestipt hebben

LIJDENDE VORM (SYNOPSIS)

O.t.t. (Present)

  • worden aangestipt
  •  

O.v.t. (Past)

  • worden aangestipt
  •  
 

O.t.t.t. (Future)

  • zullen aangestipt worden
  •  

O.v.t.t. (Condicional)

  • zouden aangestipt worden
  •  
 

V.t.t. (Present Perfect)

  • zijn aangestipt
  •  

V.v.t. (Past Perfect)

  • was aangestipt
  •  
 

V.t.t.t. (Future Perfect)

  • zullen aangestipt zijn
  •  

v.v.t.t. (Conditional Perfect)

  • zouden aangestipt zijn
  •