NL.png aanstijgen

INDICATIVE ACTIVE

Infinitive

  • aanstijgen

O.t.t. (Present)

  • steeg aan
  • steeg aan
  • steeg aan
  • steeg aan
  • stegen aan
  • stegen aan
  • stegen aan
 

O.v.t. (Past)

  • zal aanstijgen
  • zult aanstijgen
  • zal aanstijgen
  • zult aanstijgen
  • zult aanstijgen
  • zullen aanstijgen
  • zullen aanstijgen

O.t.t.t. (Future)

  • was aangestegen
  • was aangestegen
  • was aangestegen
  • was aangestegen
  • waren aangestegen
  • waren aangestegen
  • waren aangestegen
 

O.v.t.t. (Condicional)

  • ben aangestegen
  • bent aangestegen
  • is aangestegen
  • bent aangestegen
  • zijn aangestegen
  • zijn aangestegen
  • zijn aangestegen

V.t.t.t. (Future Perfect)

  • zal aangestegen zijn
  • zult aangestegen zijn
  • zal aangestegen zijn
  • zult aangestegen zijn
  • zult aangestegen zijn
  • zullen aangestegen zijn
  • zullen aangestegen zijn
 

v.v.t.t. (Conditional Perfect)

  • zou aangestegen zijn
  • zou aangestegen zijn
  • zou aangestegen zijn
  • zou aangestegen zijn
  • zouden aangestegen zijn
  • zouden aangestegen zijn
  • zouden aangestegen zijn

LIJDENDE VORM (SYNOPSIS)

O.t.t. (Present)

  • *
  •  

O.v.t. (Past)

  • *
  •  
 

O.t.t.t. (Future)

  • *
  •  

O.v.t.t. (Condicional)

  • *
  •  
 

V.t.t. (Present Perfect)

  • *
  •  

V.v.t. (Past Perfect)

  • *
  •  
 

V.t.t.t. (Future Perfect)

  • *
  •  

v.v.t.t. (Conditional Perfect)

  • *
  •