NL.png aanspuwen

INDICATIVE ACTIVE

Infinitive

  • aanspuwen

O.t.t. (Present)

  • spuwde aan
  • spuwde aan
  • spuwde aan
  • spuwde aan
  • spuwden aan
  • spuwden aan
  • spuwden aan
 

O.v.t. (Past)

  • zal aanspuwen
  • zult aanspuwen
  • zal aanspuwen
  • zult aanspuwen
  • zult aanspuwen
  • zullen aanspuwen
  • zullen aanspuwen

O.t.t.t. (Future)

  • had aangespuwd
  • had aangespuwd
  • had aangespuwd
  • had aangespuwd
  • hadden aangespuwd
  • hadden aangespuwd
  • hadden aangespuwd
 

O.v.t.t. (Condicional)

  • heb aangespuwd
  • hebt aangespuwd
  • heeft aangespuwd
  • hebt aangespuwd
  • hebben aangespuwd
  • hebben aangespuwd
  • hebben aangespuwd

V.t.t.t. (Future Perfect)

  • zal aangespuwd hebben
  • zult aangespuwd hebben
  • zal aangespuwd hebben
  • zult aangespuwd hebben
  • zult aangespuwd hebben
  • zullen aangespuwd hebben
  • zullen aangespuwd hebben
 

v.v.t.t. (Conditional Perfect)

  • zou aangespuwd hebben
  • zou aangespuwd hebben
  • zou aangespuwd hebben
  • zou aangespuwd hebben
  • zouden aangespuwd hebben
  • zouden aangespuwd hebben
  • zouden aangespuwd hebben

LIJDENDE VORM (SYNOPSIS)

O.t.t. (Present)

  • worden aangespuwd
  •  

O.v.t. (Past)

  • worden aangespuwd
  •  
 

O.t.t.t. (Future)

  • zullen aangespuwd worden
  •  

O.v.t.t. (Condicional)

  • zouden aangespuwd worden
  •  
 

V.t.t. (Present Perfect)

  • zijn aangespuwd
  •  

V.v.t. (Past Perfect)

  • was aangespuwd
  •  
 

V.t.t.t. (Future Perfect)

  • zullen aangespuwd zijn
  •  

v.v.t.t. (Conditional Perfect)

  • zouden aangespuwd zijn
  •