NL.png aanspoeden

INDICATIVE ACTIVE

Infinitive

  • aanspoeden

O.t.t. (Present)

  • spoedde aan
  • spoedde aan
  • spoedde aan
  • spoedde aan
  • spoedden aan
  • spoedden aan
  • spoedden aan
 

O.v.t. (Past)

  • zal aanspoeden
  • zult aanspoeden
  • zal aanspoeden
  • zult aanspoeden
  • zult aanspoeden
  • zullen aanspoeden
  • zullen aanspoeden

O.t.t.t. (Future)

  • was aangespoed
  • was aangespoed
  • was aangespoed
  • was aangespoed
  • waren aangespoed
  • waren aangespoed
  • waren aangespoed
 

O.v.t.t. (Condicional)

  • ben aangespoed
  • bent aangespoed
  • is aangespoed
  • bent aangespoed
  • zijn aangespoed
  • zijn aangespoed
  • zijn aangespoed

V.t.t.t. (Future Perfect)

  • zal aangespoed zijn
  • zult aangespoed zijn
  • zal aangespoed zijn
  • zult aangespoed zijn
  • zult aangespoed zijn
  • zullen aangespoed zijn
  • zullen aangespoed zijn
 

v.v.t.t. (Conditional Perfect)

  • zou aangespoed zijn
  • zou aangespoed zijn
  • zou aangespoed zijn
  • zou aangespoed zijn
  • zouden aangespoed zijn
  • zouden aangespoed zijn
  • zouden aangespoed zijn

LIJDENDE VORM (SYNOPSIS)

O.t.t. (Present)

  • *
  •  

O.v.t. (Past)

  • *
  •  
 

O.t.t.t. (Future)

  • *
  •  

O.v.t.t. (Condicional)

  • *
  •  
 

V.t.t. (Present Perfect)

  • *
  •  

V.v.t. (Past Perfect)

  • *
  •  
 

V.t.t.t. (Future Perfect)

  • *
  •  

v.v.t.t. (Conditional Perfect)

  • *
  •