INDICATIVE ACTIVE

Infinitive

• aanspitsen

O.t.t. (Present)

• spitste aan
• spitste aan
• spitste aan
• spitste aan
• spitsten aan
• spitsten aan
• spitsten aan

O.v.t. (Past)

• zal aanspitsen
• zult aanspitsen
• zal aanspitsen
• zult aanspitsen
• zult aanspitsen
• zullen aanspitsen
• zullen aanspitsen

O.t.t.t. (Future)

• had aangespitst
• had aangespitst
• had aangespitst
• had aangespitst
• hadden aangespitst
• hadden aangespitst
• hadden aangespitst

O.v.t.t. (Condicional)

• heb aangespitst
• hebt aangespitst
• heeft aangespitst
• hebt aangespitst
• hebben aangespitst
• hebben aangespitst
• hebben aangespitst

V.t.t.t. (Future Perfect)

• zal aangespitst hebben
• zult aangespitst hebben
• zal aangespitst hebben
• zult aangespitst hebben
• zult aangespitst hebben
• zullen aangespitst hebben
• zullen aangespitst hebben

v.v.t.t. (Conditional Perfect)

• zou aangespitst hebben
• zou aangespitst hebben
• zou aangespitst hebben
• zou aangespitst hebben
• zouden aangespitst hebben
• zouden aangespitst hebben
• zouden aangespitst hebben

LIJDENDE VORM (SYNOPSIS)

O.t.t. (Present)

• worden aangespitst
•  

O.v.t. (Past)

• worden aangespitst
•  

O.t.t.t. (Future)

• zullen aangespitst worden
•  

O.v.t.t. (Condicional)

• zouden aangespitst worden
•  

V.t.t. (Present Perfect)

• zijn aangespitst
•  

V.v.t. (Past Perfect)

• was aangespitst
•  

V.t.t.t. (Future Perfect)

• zullen aangespitst zijn
•  

v.v.t.t. (Conditional Perfect)

• zouden aangespitst zijn
•