NL.png aanspijkeren

INDICATIVE ACTIVE

Infinitive

  • aanspijkeren

O.t.t. (Present)

  • spijkerde aan
  • spijkerde aan
  • spijkerde aan
  • spijkerde aan
  • spijkerden aan
  • spijkerden aan
  • spijkerden aan
 

O.v.t. (Past)

  • zal aanspijkeren
  • zult aanspijkeren
  • zal aanspijkeren
  • zult aanspijkeren
  • zult aanspijkeren
  • zullen aanspijkeren
  • zullen aanspijkeren

O.t.t.t. (Future)

  • had aangespijkerd
  • had aangespijkerd
  • had aangespijkerd
  • had aangespijkerd
  • hadden aangespijkerd
  • hadden aangespijkerd
  • hadden aangespijkerd
 

O.v.t.t. (Condicional)

  • heb aangespijkerd
  • hebt aangespijkerd
  • heeft aangespijkerd
  • hebt aangespijkerd
  • hebben aangespijkerd
  • hebben aangespijkerd
  • hebben aangespijkerd

V.t.t.t. (Future Perfect)

  • zal aangespijkerd hebben
  • zult aangespijkerd hebben
  • zal aangespijkerd hebben
  • zult aangespijkerd hebben
  • zult aangespijkerd hebben
  • zullen aangespijkerd hebben
  • zullen aangespijkerd hebben
 

v.v.t.t. (Conditional Perfect)

  • zou aangespijkerd hebben
  • zou aangespijkerd hebben
  • zou aangespijkerd hebben
  • zou aangespijkerd hebben
  • zouden aangespijkerd hebben
  • zouden aangespijkerd hebben
  • zouden aangespijkerd hebben

LIJDENDE VORM (SYNOPSIS)

O.t.t. (Present)

  • worden aangespijkerd
  •  

O.v.t. (Past)

  • worden aangespijkerd
  •  
 

O.t.t.t. (Future)

  • zullen aangespijkerd worden
  •  

O.v.t.t. (Condicional)

  • zouden aangespijkerd worden
  •  
 

V.t.t. (Present Perfect)

  • zijn aangespijkerd
  •  

V.v.t. (Past Perfect)

  • was aangespijkerd
  •  
 

V.t.t.t. (Future Perfect)

  • zullen aangespijkerd zijn
  •  

v.v.t.t. (Conditional Perfect)

  • zouden aangespijkerd zijn
  •