NL.png aansolderen

INDICATIVE ACTIVE

Infinitive

  • aansolderen

O.t.t. (Present)

  • soldeerde aan
  • soldeerde aan
  • soldeerde aan
  • soldeerde aan
  • soldeerden aan
  • soldeerden aan
  • soldeerden aan
 

O.v.t. (Past)

  • zal aansolderen
  • zult aansolderen
  • zal aansolderen
  • zult aansolderen
  • zult aansolderen
  • zullen aansolderen
  • zullen aansolderen

O.t.t.t. (Future)

  • had aangesoldeerd
  • had aangesoldeerd
  • had aangesoldeerd
  • had aangesoldeerd
  • hadden aangesoldeerd
  • hadden aangesoldeerd
  • hadden aangesoldeerd
 

O.v.t.t. (Condicional)

  • heb aangesoldeerd
  • hebt aangesoldeerd
  • heeft aangesoldeerd
  • hebt aangesoldeerd
  • hebben aangeesoldeerd
  • hebben aangeesoldeerd
  • hebben aangesoldeerd

V.t.t.t. (Future Perfect)

  • zal aangesoldeerd hebben
  • zult aangesoldeerd hebben
  • zal aangesoldeerd hebben
  • zult aangesoldeerd hebben
  • zult aangesoldeerd hebben
  • zullen aangesoldeerd hebben
  • zullen aangesoldeerd hebben
 

v.v.t.t. (Conditional Perfect)

  • zou aangesoldeerd hebben
  • zou aangesoldeerd hebben
  • zou aangesoldeerd hebben
  • zou aangesoldeerd hebben
  • zouden aangesoldeerd hebben
  • zouden aangesoldeerd hebben
  • zouden aangesoldeerd hebben

LIJDENDE VORM (SYNOPSIS)

O.t.t. (Present)

  • worden aangesoldeerd
  •  

O.v.t. (Past)

  • worden aangesoldeerd
  •  
 

O.t.t.t. (Future)

  • zullen aangesoldeerd worden
  •  

O.v.t.t. (Condicional)

  • zouden aangesoldeerd worden
  •  
 

V.t.t. (Present Perfect)

  • zijn aangesoldeerd
  •  

V.v.t. (Past Perfect)

  • was aangesoldeerd
  •  
 

V.t.t.t. (Future Perfect)

  • zullen aangesoldeerd zijn
  •  

v.v.t.t. (Conditional Perfect)

  • zouden aangesoldeerd zijn
  •