NL.png aansnijden

INDICATIVE ACTIVE

Infinitive

  • aansnijden

O.t.t. (Present)

  • sneed aan
  • sneed aan
  • sneed aan
  • sneed aan
  • sneden aan
  • sneden aan
  • sneden aan
 

O.v.t. (Past)

  • zal aansnijden
  • zult aansnijden
  • zal aansnijden
  • zult aansnijden
  • zult aansnijden
  • zullen aansnijden
  • zullen aansnijden

O.t.t.t. (Future)

  • had aangesneden
  • had aangesneden
  • had aangesneden
  • had aangesneden
  • hadden aangesneden
  • hadden aangesneden
  • hadden aangesneden
 

O.v.t.t. (Condicional)

  • heb aangesneden
  • hebt aangesneden
  • heeft aangesneden
  • hebt aangesneden
  • hebben aangesneden
  • hebben aangesneden
  • hebben aangesneden

V.t.t.t. (Future Perfect)

  • zal aangesneden hebben
  • zult aangesneden hebben
  • zal aangesneden hebben
  • zult aangesneden hebben
  • zult aangesneden hebben
  • zullen aangesneden hebben
  • zullen aangesneden hebben
 

v.v.t.t. (Conditional Perfect)

  • zou aangesneden hebben
  • zou aangesneden hebben
  • zou aangesneden hebben
  • zou aangesneden hebben
  • zouden aangesneden hebben
  • zouden aangesneden hebben
  • zouden aangesneden hebben

LIJDENDE VORM (SYNOPSIS)

O.t.t. (Present)

  • worden aangesneden
  •  

O.v.t. (Past)

  • worden aangesneden
  •  
 

O.t.t.t. (Future)

  • zullen aangesneden worden
  •  

O.v.t.t. (Condicional)

  • zouden aangesneden worden
  •  
 

V.t.t. (Present Perfect)

  • zijn aangesneden
  •  

V.v.t. (Past Perfect)

  • was aangesneden
  •  
 

V.t.t.t. (Future Perfect)

  • zullen aangesneden zijn
  •  

v.v.t.t. (Conditional Perfect)

  • zouden aangesneden zijn
  •