NL.png aansmelten

INDICATIVE ACTIVE

Infinitive

  • aansmelten

O.t.t. (Present)

  • smolt aan
  • smolt aan
  • smolt aan
  • smolt aan
  • smolten aan
  • smolten aan
  • smolten aan
 

O.v.t. (Past)

  • zal aansmelten
  • zult aansmelten
  • zal aansmelten
  • zult aansmelten
  • zult aansmelten
  • zullen aansmelten
  • zullen aansmelten

O.t.t.t. (Future)

  • had aangesmolten
  • had aangesmolten
  • had aangesmolten
  • had aangesmolten
  • hadden aangesmolten
  • hadden aangesmolten
  • hadden aangesmolten
 

O.v.t.t. (Condicional)

  • heb aangesmolten
  • hebt aangesmolten
  • heeft aangesmolten
  • hebt aangesmolten
  • hebben aangesmolten
  • hebben aangesmolten
  • hebben aangesmolten

V.t.t.t. (Future Perfect)

  • zal aangesmolten hebben
  • zult aangesmolten hebben
  • zal aangesmolten hebben
  • zult aangesmolten hebben
  • zult aangesmolten hebben
  • zullen aangesmolten hebben
  • zullen aangesmolten hebben
 

v.v.t.t. (Conditional Perfect)

  • zou aangesmolten hebben
  • zou aangesmolten hebben
  • zou aangesmolten hebben
  • zou aangesmolten hebben
  • zouden aangesmolten hebben
  • zouden aangesmolten hebben
  • zouden aangesmolten hebben

LIJDENDE VORM (SYNOPSIS)

O.t.t. (Present)

  • worden aangesmolten
  •  

O.v.t. (Past)

  • worden aangesmolten
  •  
 

O.t.t.t. (Future)

  • zullen aangesmolten worden
  •  

O.v.t.t. (Condicional)

  • zouden aangesmolten worden
  •  
 

V.t.t. (Present Perfect)

  • zijn aangesmolten
  •  

V.v.t. (Past Perfect)

  • was aangesmolten
  •  
 

V.t.t.t. (Future Perfect)

  • zullen aangesmolten zijn
  •  

v.v.t.t. (Conditional Perfect)

  • zouden aangesmolten zijn
  •