NL.png aansmeken

INDICATIVE ACTIVE

Infinitive

  • aansmeken

O.t.t. (Present)

  • smeekte aan
  • smeekte aan
  • smeekte aan
  • smeekte aan
  • smeekten aan
  • smeekten aan
  • smeekten aan
 

O.v.t. (Past)

  • zal aansmeken
  • zult aansmeken
  • zal aansmeken
  • zult aansmeken
  • zult aansmeken
  • zullen aansmeken
  • zullen aansmeken

O.t.t.t. (Future)

  • had aangesmeekt
  • had aangesmeekt
  • had aangesmeekt
  • had aangesmeekt
  • hadden aangesmeekt
  • hadden aangesmeekt
  • hadden aangesmeekt
 

O.v.t.t. (Condicional)

  • heb aangesmeekt
  • hebt aangesmeekt
  • heeft aangesmeekt
  • hebt aangesmeekt
  • hebben aangesmeekt
  • hebben aangesmeekt
  • hebben aangesmeekt

V.t.t.t. (Future Perfect)

  • zal aangesmeekt hebben
  • zult aangesmeekt hebben
  • zal aangesmeekt hebben
  • zult aangesmeekt hebben
  • zult aangesmeekt hebben
  • zullen aangesmeekt hebben
  • zullen aangesmeekt hebben
 

v.v.t.t. (Conditional Perfect)

  • zou aangesmeekt hebben
  • zou aangesmeekt hebben
  • zou aangesmeekt hebben
  • zou aangesmeekt hebben
  • zouden aangesmeekt hebben
  • zouden aangesmeekt hebben
  • zouden aangesmeekt hebben

LIJDENDE VORM (SYNOPSIS)

O.t.t. (Present)

  • worden aangesmeekt
  •  

O.v.t. (Past)

  • worden aangesmeekt
  •  
 

O.t.t.t. (Future)

  • zullen aangesmeekt worden
  •  

O.v.t.t. (Condicional)

  • zouden aangesmeekt worden
  •  
 

V.t.t. (Present Perfect)

  • zijn aangesmeekt
  •  

V.v.t. (Past Perfect)

  • was aangesmeekt
  •  
 

V.t.t.t. (Future Perfect)

  • zullen aangesmeekt zijn
  •  

v.v.t.t. (Conditional Perfect)

  • zouden aangesmeekt zijn
  •