INDICATIVE ACTIVE

Infinitive

• aanschoffelen

O.t.t. (Present)

• schoffelde aan
• schoffelde aan
• schoffelde aan
• schoffelde aan
• schoffelden aan
• schoffelden aan
• schoffelden aan

O.v.t. (Past)

• zal aanschoffelen
• zult aanschoffelen
• zal aanschoffelen
• zult aanschoffelen
• zult aanschoffelen
• zullen aanschoffelen
• zullen aanschoffelen

O.t.t.t. (Future)

• had aangeschoffeld
• had aangeschoffeld
• had aangeschoffeld
• had aangeschoffeld
• hadden aangeschoffeld
• hadden aangeschoffeld
• hadden aangeschoffeld

O.v.t.t. (Condicional)

• heb aangeschoffeld
• hebt aangeschoffeld
• heeft aangeschoffeld
• hebt aangeschoffeld
• hebben aangeschoffeld
• hebben aangeschoffeld
• hebben aangeschoffeld

V.t.t.t. (Future Perfect)

• zal aangeschoffeld hebben
• zult aangeschoffeld hebben
• zal aangeschoffeld hebben
• zult aangeschoffeld hebben
• zult aangeschoffeld hebben
• zullen aangeschoffeld hebben
• zullen aangeschoffeld hebben

v.v.t.t. (Conditional Perfect)

• zou aangeschoffeld hebben
• zou aangeschoffeld hebben
• zou aangeschoffeld hebben
• zou aangeschoffeld hebben
• zouden aangeschoffeld hebben
• zouden aangeschoffeld hebben
• zouden aangeschoffeld hebben

LIJDENDE VORM (SYNOPSIS)

O.t.t. (Present)

• worden aangeschoffeld
•  

O.v.t. (Past)

• worden aangeschoffeld
•  

O.t.t.t. (Future)

• zullen aangeschoffeld worden
•  

O.v.t.t. (Condicional)

• zouden aangeschoffeld worden
•  

V.t.t. (Present Perfect)

• zijn aangeschoffeld
•  

V.v.t. (Past Perfect)

• was aangeschoffeld
•  

V.t.t.t. (Future Perfect)

• zullen aangeschoffeld zijn
•  

v.v.t.t. (Conditional Perfect)

• zouden aangeschoffeld zijn
•