NL.png aansarren

INDICATIVE ACTIVE

Infinitive

  • aansarren

O.t.t. (Present)

  • sarde aan
  • sarde aan
  • sarde aan
  • sarde aan
  • sarden aan
  • sarden aan
  • sarden aan
 

O.v.t. (Past)

  • zal aansarren
  • zult aansarren
  • zal aansarren
  • zult aansarren
  • zult aansarren
  • zullen aansarren
  • zullen aansarren

O.t.t.t. (Future)

  • had aangesard
  • had aangesard
  • had aangesard
  • had aangesard
  • hadden aangesard
  • hadden aangesard
  • hadden aangesard
 

O.v.t.t. (Condicional)

  • heb aangesard
  • hebt aangesard
  • heeft aangesard
  • hebt aangesard
  • hebben aangesard
  • hebben aangesard
  • hebben aangesard

V.t.t.t. (Future Perfect)

  • zal aangesard hebben
  • zult aangesard hebben
  • zal aangesard hebben
  • zult aangesard hebben
  • zult aangesard hebben
  • zullen aangesard hebben
  • zullen aangesard hebben
 

v.v.t.t. (Conditional Perfect)

  • zou aangesard hebben
  • zou aangesard hebben
  • zou aangesard hebben
  • zou aangesard hebben
  • zouden aangesard hebben
  • zouden aangesard hebben
  • zouden aangesard hebben

LIJDENDE VORM (SYNOPSIS)

O.t.t. (Present)

  • worden aangesard
  •  

O.v.t. (Past)

  • worden aangesard
  •  
 

O.t.t.t. (Future)

  • zullen aangesard worden
  •  

O.v.t.t. (Condicional)

  • zouden aangesard worden
  •  
 

V.t.t. (Present Perfect)

  • zijn aangesard
  •  

V.v.t. (Past Perfect)

  • was aangesard
  •  
 

V.t.t.t. (Future Perfect)

  • zullen aangesard zijn
  •  

v.v.t.t. (Conditional Perfect)

  • zouden aangesard zijn
  •