INDICATIVE ACTIVE

Infinitive

• aanrijpen

O.t.t. (Present)

• rijpte aan
• rijpte aan
• rijpte aan
• rijpte aan
• rijpten aan
• rijpten aan
• rijpten aan

O.v.t. (Past)

• zal aanrijpen
• zult aanrijpen
• zal aanrijpen
• zult aanrijpen
• zult aanrijpen
• zullen aanrijpen
• zullen aanrijpen

O.t.t.t. (Future)

• was aangerijpt
• was aangerijpt
• was aangerijpt
• was aangerijpt
• waren aangerijpt
• waren aangerijpt
• waren aangerijpt

O.v.t.t. (Condicional)

• ben aangerijpt
• bent aangerijpt
• is aangerijpt
• bent aangerijpt
• zijn aangerijpt
• zijn aangerijpt
• zijn aangerijpt

V.t.t.t. (Future Perfect)

• zal aangerijpt zijn
• zult aangerijpt zijn
• zal aangerijpt zijn
• zult aangerijpt zijn
• zult aangerijpt zijn
• zullen aangerijpt zijn
• zullen aangerijpt zijn

v.v.t.t. (Conditional Perfect)

• zou aangerijpt zijn
• zou aangerijpt zijn
• zou aangerijpt zijn
• zou aangerijpt zijn
• zouden aangerijpt zijn
• zouden aangerijpt zijn
• zouden aangerijpt zijn

LIJDENDE VORM (SYNOPSIS)

O.t.t. (Present)

• *
•  

O.v.t. (Past)

• *
•  

O.t.t.t. (Future)

• *
•  

O.v.t.t. (Condicional)

• *
•  

V.t.t. (Present Perfect)

• *
•  

V.v.t. (Past Perfect)

• *
•  

V.t.t.t. (Future Perfect)

• *
•  

v.v.t.t. (Conditional Perfect)

• *
•