NL.png aanrijgen

INDICATIVE ACTIVE

Infinitive

  • aanrijgen

O.t.t. (Present)

  • reeg aan
  • reeg aan
  • reeg aan
  • reeg aan
  • regen aan
  • regen aan
  • regen aan
 

O.v.t. (Past)

  • zal aanrijgen
  • zult aanrijgen
  • zal aanrijgen
  • zult aanrijgen
  • zult aanrijgen
  • zullen aanrijgen
  • zullen aanrijgen

O.t.t.t. (Future)

  • had aangeregen
  • had aangeregen
  • had aangeregen
  • had aangeregen
  • hadden aangeregen
  • hadden aangeregen
  • hadden aangeregen
 

O.v.t.t. (Condicional)

  • heb aangeregen
  • hebt aangeregen
  • heeft aangeregen
  • hebt aangeregen
  • hebben aangeregen
  • hebben aangeregen
  • hebben aangeregen

V.t.t.t. (Future Perfect)

  • zal aangeregen hebben
  • zult aangeregen hebben
  • zal aangeregen hebben
  • zult aangeregen hebben
  • zult aangeregen hebben
  • zullen aangeregen hebben
  • zullen aangeregen hebben
 

v.v.t.t. (Conditional Perfect)

  • zou aangeregen hebben
  • zou aangeregen hebben
  • zou aangeregen hebben
  • zou aangeregen hebben
  • zouden aangeregen hebben
  • zouden aangeregen hebben
  • zouden aangeregen hebben

LIJDENDE VORM (SYNOPSIS)

O.t.t. (Present)

  • worden aangeregen
  •  

O.v.t. (Past)

  • worden aangeregen
  •  
 

O.t.t.t. (Future)

  • zullen aangeregen worden
  •  

O.v.t.t. (Condicional)

  • zouden aangeregen worden
  •  
 

V.t.t. (Present Perfect)

  • zijn aangeregen
  •  

V.v.t. (Past Perfect)

  • was aangeregen
  •  
 

V.t.t.t. (Future Perfect)

  • zullen aangeregen zijn
  •  

v.v.t.t. (Conditional Perfect)

  • zouden aangeregen zijn
  •