NL.png aanraden

INDICATIVE ACTIVE

Infinitive

  • aanraden

O.t.t. (Present)

  • raadde aan
  • raadde aan
  • raadde aan
  • raadde aan
  • raadden aan
  • raadden aan
  • raddden aan
 

O.v.t. (Past)

  • zal aanraden
  • zult aanraden
  • zal aanraden
  • zult aanraden
  • zult aanraden
  • zullen aanraden
  • zullen aanraden

O.t.t.t. (Future)

  • had aangeraden
  • had aangeraden
  • had aangeraden
  • had aangeraden
  • hadden aangeraden
  • hadden aangeraden
  • hadden aangeraden
 

O.v.t.t. (Condicional)

  • heb aangeraden
  • hebt aangeraden
  • heeft aangeraden
  • hebt aangeraden
  • hebben aangeraden
  • hebben aangeraden
  • hebben aangeraden

V.t.t.t. (Future Perfect)

  • zal aangeraden hebben
  • zult aangeraden hebben
  • zal aangeraden hebben
  • zult aangeraden hebben
  • zult aangeraden hebben
  • zullen aangeraden hebben
  • zullen aangeraden hebben
 

v.v.t.t. (Conditional Perfect)

  • zou aangeraden hebben
  • zou aangeraden hebben
  • zou aangeraden hebben
  • zou aangeraden hebben
  • zouden aangeraden hebben
  • zouden aangeraden hebben
  • zouden aangeraden hebben

LIJDENDE VORM (SYNOPSIS)

O.t.t. (Present)

  • worden aangeraden
  •  

O.v.t. (Past)

  • worden aangeraden
  •  
 

O.t.t.t. (Future)

  • zullen aangeraden worden
  •  

O.v.t.t. (Condicional)

  • zouden aangeraden worden
  •  
 

V.t.t. (Present Perfect)

  • zijn aangeraden
  •  

V.v.t. (Past Perfect)

  • was aangeraden
  •  
 

V.t.t.t. (Future Perfect)

  • zullen aangeraden zijn
  •  

v.v.t.t. (Conditional Perfect)

  • zouden aangeraden zijn
  •