NL.png aanplempen

INDICATIVE ACTIVE

Infinitive

  • aanplempen

O.t.t. (Present)

  • plempte aan
  • plempte aan
  • plempte aan
  • plempte aan
  • plempten aan
  • plempten aan
  • plempten aan
 

O.v.t. (Past)

  • zal aanplempen
  • zult aanplempen
  • zal aanplempen
  • zult aanplempen
  • zult aanplempen
  • zullen aanplempen
  • zullen aanplempen

O.t.t.t. (Future)

  • had aangeplempt
  • had aangeplempt
  • had aangeplempt
  • had aangeplempt
  • hadden aangeplempt
  • hadden aangeplempt
  • hadden aangeplempt
 

O.v.t.t. (Condicional)

  • heb aangeplempt
  • hebt aangeplempt
  • heeft aangeplempt
  • hebt aangeplemp
  • hebben aangeplempt
  • hebben aangeplempt
  • hebben aangeplempt

V.t.t.t. (Future Perfect)

  • zal aangeplempt hebben
  • zult aangeplempt hebben
  • zal aangeplempt hebben
  • zult aangeplempt hebben
  • zult aangeplempt hebben
  • zullen aangeplempt hebben
  • zullen aangeplempt hebben
 

v.v.t.t. (Conditional Perfect)

  • zou aangeplempt hebben
  • zou aangeplempt hebben
  • zou aangeplempt hebben
  • zou aangeplempt hebben
  • zouden aangeplempt hebben
  • zouden aangeplempt hebben
  • zouden aangeplempt hebben

LIJDENDE VORM (SYNOPSIS)

O.t.t. (Present)

  • worden aangeplempt
  •  

O.v.t. (Past)

  • worden aangeplempt
  •  
 

O.t.t.t. (Future)

  • zullen aangeplempt worden
  •  

O.v.t.t. (Condicional)

  • zouden aangeplempt worden
  •  
 

V.t.t. (Present Perfect)

  • zijn aangeplempt
  •  

V.v.t. (Past Perfect)

  • was aangeplempt
  •  
 

V.t.t.t. (Future Perfect)

  • zullen aangeplempt zijn
  •  

v.v.t.t. (Conditional Perfect)

  • zouden aangeplempt zijn
  •