NL.png aannaaien

INDICATIVE ACTIVE

Infinitive

  • aannaaien

O.t.t. (Present)

  • naaide aan
  • naaide aan
  • naaide aan
  • naaide aan
  • naaiden aan
  • naaiden aan
  • naaien aan
 

O.v.t. (Past)

  • zal aannaaien
  • zult aannaaien
  • zal aannaaien
  • zult aannaaien
  • zult aannaaien
  • zullen aannaaien
  • zullen aannaaien

O.t.t.t. (Future)

  • had aangenaaid
  • had aangenaaid
  • had aangenaaid
  • had aangenaaid
  • hadden aangenaaid
  • hadden aangenaaid
  • hadden aangenaaid
 

O.v.t.t. (Condicional)

  • heb aangenaaid
  • hebt aangenaaid
  • heeft aangenaaid
  • hebt aangenaaid
  • hebben aangenaaid
  • hebben aangenaaid
  • hebben aangenaaid

V.t.t.t. (Future Perfect)

  • zal aangenaaid hebben
  • zult aangenaaid hebben
  • zal aangenaaid hebben
  • zult aangenaaid hebben
  • zult aangenaaid hebben
  • zullen aangenaaid hebben
  • zullen aangenaaid hebben
 

v.v.t.t. (Conditional Perfect)

  • zou aangenaaid hebben
  • zou aangenaaid hebben
  • zou aangenaaid hebben
  • zou aangenaaid hebben
  • zouden aangenaaid hebben
  • zouden aangenaaid hebben
  • zouden aangenaaid hebben

LIJDENDE VORM (SYNOPSIS)

O.t.t. (Present)

  • worden aangenaaid
  •  

O.v.t. (Past)

  • worden aangenaaid
  •  
 

O.t.t.t. (Future)

  • zullen aangenaaid worden
  •  

O.v.t.t. (Condicional)

  • zouden aangenaaid worden
  •  
 

V.t.t. (Present Perfect)

  • zijn aangenaaid
  •  

V.v.t. (Past Perfect)

  • was aangenaaid
  •  
 

V.t.t.t. (Future Perfect)

  • zullen aangenaaid zijn
  •  

v.v.t.t. (Conditional Perfect)

  • zouden aangenaaid zijn
  •