NL.png aanmanen

INDICATIVE ACTIVE

Infinitive

  • aanmanen

O.t.t. (Present)

  • maande aan
  • maande aan
  • maande aan
  • maande aan
  • maanden aan
  • maanden aan
  • maanden aan
 

O.v.t. (Past)

  • zal aanmanen
  • zult aanmanen
  • zal aanmanen
  • zult aanmanen
  • zult aanmanen
  • zullen aanmanen
  • zullen aanmanen

O.t.t.t. (Future)

  • had aangemaand
  • had aangemaand
  • had aangemaand
  • had aangemaand
  • hadden aangemaand
  • hadden aangemaand
  • hadden aangemaand
 

O.v.t.t. (Condicional)

  • heb aangemaand
  • hebt aangemaand
  • heeft aangemaand
  • hebt aangemaand
  • hebben aangemaand
  • hebben aangemaand
  • hebben aangemaand

V.t.t.t. (Future Perfect)

  • zal aangemaand hebben
  • zult aangemaand hebben
  • zal aangemaand hebben
  • zult aangemaand hebben
  • zult aangemaand hebben
  • zullen aangemaand hebben
  • zullen aangemaand hebben
 

v.v.t.t. (Conditional Perfect)

  • zou aangemaand hebben
  • zou aangemaand hebben
  • zou aangemaand hebben
  • zou aangemaand hebben
  • zouden aangemaand hebben
  • zouden aangemaand hebben
  • zouden aangemaand hebben

LIJDENDE VORM (SYNOPSIS)

O.t.t. (Present)

  • worden aangemaand
  •  

O.v.t. (Past)

  • worden aangemaand
  •  
 

O.t.t.t. (Future)

  • zullen aangemaand worden
  •  

O.v.t.t. (Condicional)

  • zouden aangemaand worden
  •  
 

V.t.t. (Present Perfect)

  • zijn aangemaand
  •  

V.v.t. (Past Perfect)

  • was aangemaand
  •  
 

V.t.t.t. (Future Perfect)

  • zullen aangemaand zijn
  •  

v.v.t.t. (Conditional Perfect)

  • zouden aangemaand zijn
  •