INDICATIVE ACTIVE

Infinitive

• aanlokken

O.t.t. (Present)

• lokte aan
• lokte aan
• lokte aan
• lokte aan
• lokten aan
• lokten aan
• lokten aan

O.v.t. (Past)

• zal aanlokken
• zult aanlokken
• zal aanlokken
• zult aanlokken
• zult aanlokken
• zullen aanlokken
• zullen aanlokken

O.t.t.t. (Future)

• had aangelokt
• had aangelokt
• had aangelokt
• had aangelokt
• hadden aangelokt
• hadden aangelokt
• hadden aangelokt

O.v.t.t. (Condicional)

• heb aangelokt
• hebt aangelokt
• heeft aangelokt
• hebt aangelokt
• hebben aangelokt
• hebben aangelokt
• hebben aangelokt

V.t.t.t. (Future Perfect)

• zal aangelokt hebben
• zult aangelokt hebben
• zal aangelokt hebben
• zult aangelokt hebben
• zult aangelokt hebben
• zullen aangelokt hebben
• zullen aangelokt hebben

v.v.t.t. (Conditional Perfect)

• zou aangelokt hebben
• zou aangelokt hebben
• zou aangelokt hebben
• zou aangelokt hebben
• zouden aangelokt hebben
• zouden aangelokt hebben
• zouden aangelokt hebben

LIJDENDE VORM (SYNOPSIS)

O.t.t. (Present)

• worden aangelokt
•  

O.v.t. (Past)

• worden aangelokt
•  

O.t.t.t. (Future)

• zullen aangelokt worden
•  

O.v.t.t. (Condicional)

• zouden aangelokt worden
•  

V.t.t. (Present Perfect)

• zijn aangelokt
•  

V.v.t. (Past Perfect)

• was aangelokt
•  

V.t.t.t. (Future Perfect)

• zullen aangelokt zijn
•  

v.v.t.t. (Conditional Perfect)

• zouden aangelokt zijn
•