NL.png aanloeren

INDICATIVE ACTIVE

Infinitive

  • aanloeren

O.t.t. (Present)

  • loerde aan
  • loerde aan
  • loerde aan
  • loerde aan
  • loerden aan
  • loerden aan
  • loerden aan
 

O.v.t. (Past)

  • zal aanloeren
  • zult aanloeren
  • zal aanloeren
  • zult aanloeren
  • zult aanloeren
  • zullen aanloeren
  • zullen aanloeren

O.t.t.t. (Future)

  • had aangeloerd
  • had aangeloerd
  • had aangeloerd
  • had aangeloerd
  • hadden aangeloerd
  • hadden aangeloerd
  • hadden aangeloerd
 

O.v.t.t. (Condicional)

  • heb aangeloerd
  • hebt aangeloerd
  • heeft aangeloerd
  • hebt aangeloerd
  • hebben aangeloerd
  • hebben aangeloerd
  • hebben aangeloerd

V.t.t.t. (Future Perfect)

  • zal aangeloerd hebben
  • zult aangeloerd hebben
  • zal aangeloerd hebben
  • zult aangeloerd hebben
  • zult aangeloerd hebben
  • zullen aangeloerd hebben
  • zullen aangeloerd hebben
 

v.v.t.t. (Conditional Perfect)

  • zou aangeloerd hebben
  • zou aangeloerd hebben
  • zou aangeloerd hebben
  • zou aangeloerd hebben
  • zouden aangeloerd hebben
  • zouden aangeloerd hebben
  • zouden aangeloerd hebben

LIJDENDE VORM (SYNOPSIS)

O.t.t. (Present)

  • worden aangeloerd
  •  

O.v.t. (Past)

  • worden aangeloerd
  •  
 

O.t.t.t. (Future)

  • zullen aangeloerd worden
  •  

O.v.t.t. (Condicional)

  • zouden aangeloerd worden
  •  
 

V.t.t. (Present Perfect)

  • zijn aangeloerd
  •  

V.v.t. (Past Perfect)

  • was aangeloerd
  •  
 

V.t.t.t. (Future Perfect)

  • zullen aangeloerd zijn
  •  

v.v.t.t. (Conditional Perfect)

  • zouden aangeloerd zijn
  •