NL.png aanlaten

INDICATIVE ACTIVE

Infinitive

  • aanlaten

O.t.t. (Present)

  • liet aan
  • liet aan
  • liet aan
  • liet aan
  • lieten aan
  • lieten aan
  • lieten aan
 

O.v.t. (Past)

  • zal aanlaten
  • zult aanlaten
  • zal aanlaten
  • zult aanlaten
  • zult aanlaten
  • zullen aanlaten
  • zullen aanlaten

O.t.t.t. (Future)

  • had aangelaten
  • had aangelaten
  • had aangelaten
  • had aangelaten
  • hadden aangelaten
  • hadden aangelaten
  • hadden aangelaten
 

O.v.t.t. (Condicional)

  • heb aangelaten
  • hebt aangelaten
  • heeft aangelaten
  • hebt aangelaten
  • hebben aangelaten
  • hebben aangelaten
  • hebben aangelaten

V.t.t.t. (Future Perfect)

  • zal aangelaten hebben
  • zult aangelaten hebben
  • zal aangelaten hebben
  • zult aangelaten hebben
  • zult aangelaten hebben
  • zullen aangelaten hebben
  • zullen aangelaten hebben
 

v.v.t.t. (Conditional Perfect)

  • zou aangelaten hebben
  • zou aangelaten hebben
  • zou aangelaten hebben
  • zou aangelaten hebben
  • zouden aangelaten hebben
  • zouden aangelaten hebben
  • zouden aangelaten hebben

LIJDENDE VORM (SYNOPSIS)

O.t.t. (Present)

  • worden aangelaten
  •  

O.v.t. (Past)

  • worden aangelaten
  •  
 

O.t.t.t. (Future)

  • zullen aangelaten worden
  •  

O.v.t.t. (Condicional)

  • zouden aangelaten worden
  •  
 

V.t.t. (Present Perfect)

  • zijn aangelaten
  •  

V.v.t. (Past Perfect)

  • was aangelaten
  •  
 

V.t.t.t. (Future Perfect)

  • zullen aangelaten zijn
  •  

v.v.t.t. (Conditional Perfect)

  • zouden aangelaten zijn
  •