NL.png aankruien

INDICATIVE ACTIVE

Infinitive

  • aankruien

O.t.t. (Present)

  • kruide aan
  • kruide aan
  • kruide aan
  • kruide aan
  • kruiden aan
  • kruiden aan
  • kruiden aan
 

O.v.t. (Past)

  • zal aankruien
  • zult aankruien
  • zal aankruien
  • zult aankruien
  • zult aankruien
  • zullen aankruien
  • zullen aankruien

O.t.t.t. (Future)

  • had aangekruid
  • had aangekruid
  • had aangekruid
  • had aangekruid
  • hadden aangekruid
  • hadden aangekruid
  • hadden aangekruid
 

O.v.t.t. (Condicional)

  • heb aangekruid
  • hebt aangekruid
  • heeft aangekruid
  • hebt aangekruid
  • hebben aangekruid
  • hebben aangekruid
  • hebben aangekruid

V.t.t.t. (Future Perfect)

  • zal aangekruid hebben
  • zult aangekruid hebben
  • zal aangekruid hebben
  • zult aangekruid hebben
  • zult aangekruid hebben
  • zullen aangekruid hebben
  • zullen aangekruid hebben
 

v.v.t.t. (Conditional Perfect)

  • zou aangekruid hebben
  • zou aangekruid hebben
  • zou aangekruid hebben
  • zou aangekruid hebben
  • zouden aangekruid hebben
  • zouden aangekruid hebben
  • zouden aangekruid hebben

LIJDENDE VORM (SYNOPSIS)

O.t.t. (Present)

  • worden aangekruid
  •  

O.v.t. (Past)

  • worden aangekruid
  •  
 

O.t.t.t. (Future)

  • zullen aangekruid worden
  •  

O.v.t.t. (Condicional)

  • zouden aangekruid worden
  •  
 

V.t.t. (Present Perfect)

  • zijn aangekruid
  •  

V.v.t. (Past Perfect)

  • was aangekruid
  •  
 

V.t.t.t. (Future Perfect)

  • zullen aangekruid zijn
  •  

v.v.t.t. (Conditional Perfect)

  • zouden aangekruid zijn
  •