INDICATIVE ACTIVE

Infinitive

• aankopen

O.t.t. (Present)

• kocht aan
• kocht aan
• kocht aan
• kocht aan
• kochten aan
• kochten aan
• kochten aan

O.v.t. (Past)

• zal aankopen
• zult aankopen
• zal aankopen
• zult aankopen
• zult aankopen
• zullen aankopen
• zullen aankopen

O.t.t.t. (Future)

• had aangekocht
• had aangekocht
• had aangekocht
• had aangekocht
• hadden aangekocht
• hadden aangekocht
• hadden aangekocht

O.v.t.t. (Condicional)

• heb aangekocht
• hebt aangekocht
• heeft aangekocht
• hebt aangekocht
• hebben aangekocht
• hebben aangekocht
• hebben aangekocht

V.t.t.t. (Future Perfect)

• zal aangekochtn hebben
• zult aangekochtn hebben
• zal aangekochtn hebben
• zult aangekochtn hebben
• zult aangekochtn hebben
• zullen aangekochtn hebben
• zullen aangekocht hebben

v.v.t.t. (Conditional Perfect)

• zou aangekochtn hebben
• zou aangekochtn hebben
• zou aangekocht hebben
• zou aangekochtn hebben
• zouden aangekochtn hebben
• zouden aangekochtn hebben
• zouden aangekocht hebben

LIJDENDE VORM (SYNOPSIS)

O.t.t. (Present)

• worden aangekocht
•  

O.v.t. (Past)

• worden aangekocht
•  

O.t.t.t. (Future)

• zullen aangekocht worden
•  

O.v.t.t. (Condicional)

• zouden aangekocht worden
•  

V.t.t. (Present Perfect)

• zijn aangekocht
•  

V.v.t. (Past Perfect)

• was aangekocht
•  

V.t.t.t. (Future Perfect)

• zullen aangekocht zijn
•  

v.v.t.t. (Conditional Perfect)

• zouden aangekocht zijn
•