NL.png aanklossen

INDICATIVE ACTIVE

Infinitive

  • aanklossen

O.t.t. (Present)

  • kloste aan
  • kloste aan
  • kloste aan
  • kloste aan
  • klosten aan
  • klosten aan
  • klosten aan
 

O.v.t. (Past)

  • zal aanklossen
  • zult aanklossen
  • zal aanklossen
  • zult aanklossen
  • zult aanklossen
  • zullen aanklossen
  • zullen aanklossen

O.t.t.t. (Future)

  • was aangeklost
  • was aangeklost
  • was aangeklost
  • was aangeklost
  • waren aangeklost
  • waren aangeklost
  • waren aangeklost
 

O.v.t.t. (Condicional)

  • ben aangeklost
  • bent aangeklost
  • is aangeklost
  • bent aangeklost
  • zijn aangeklost
  • zijn aangeklost
  • zijn aangeklost

V.t.t.t. (Future Perfect)

  • zal aangeklost zijn
  • zult aangeklost zijn
  • zal aangeklost zijn
  • zult aangeklost zijn
  • zult aangeklost zijn
  • zullen aangeklost zijn
  • zullen aangeklost zijn
 

v.v.t.t. (Conditional Perfect)

  • zou aangeklost zijn
  • zou aangeklost zijn
  • zou aangeklost zijn
  • zou aangeklost zijn
  • zouden aangeklost zijn
  • zouden aangeklost zijn
  • zouden aangeklost zijn

LIJDENDE VORM (SYNOPSIS)

O.t.t. (Present)

  • *
  •  

O.v.t. (Past)

  • *
  •  
 

O.t.t.t. (Future)

  • *
  •  

O.v.t.t. (Condicional)

  • *
  •  
 

V.t.t. (Present Perfect)

  • *
  •  

V.v.t. (Past Perfect)

  • *
  •  
 

V.t.t.t. (Future Perfect)

  • *
  •  

v.v.t.t. (Conditional Perfect)

  • *
  •