NL.png aankloppen

INDICATIVE ACTIVE

Infinitive

  • aankloppen

O.t.t. (Present)

  • klopte aan
  • klopte aan
  • klopte aan
  • klopte aan
  • klopten aan
  • klopten aan
  • klopten aan
 

O.v.t. (Past)

  • zal aankloppen
  • zult aankloppen
  • zal aankloppen
  • zult aankloppen
  • zult aankloppen
  • zullen aankloppen
  • zullen aankloppen

O.t.t.t. (Future)

  • had aangeklopt
  • had aangeklopt
  • had aangeklopt
  • had aangeklopt
  • hadden aangeklopt
  • hadden aangeklopt
  • hadden aangeklopt
 

O.v.t.t. (Condicional)

  • heb aangeklopt
  • hebt aangeklopt
  • heeft aangeklopt
  • hebt aangeklopt
  • hebben aangeklopt
  • hebben aangeklopt
  • hebben aangeklopt

V.t.t.t. (Future Perfect)

  • zal aangeklopt hebben
  • zult aangeklopt hebben
  • zal aangeklopt hebben
  • zult aangeklopt hebben
  • zult aangeklopt hebben
  • zullen aangeklopt hebben
  • zullen aangeklopt hebben
 

v.v.t.t. (Conditional Perfect)

  • zou aangeklopt hebben
  • zou aangeklopt hebben
  • zou aangeklopt hebben
  • zou aangeklopt hebben
  • zouden aangeklopt hebben
  • zouden aangeklopt hebben
  • zouden aangeklopt hebben

LIJDENDE VORM (SYNOPSIS)

O.t.t. (Present)

  • worden aangeklopt
  •  

O.v.t. (Past)

  • worden aangeklopt
  •  
 

O.t.t.t. (Future)

  • zullen aangeklopt worden
  •  

O.v.t.t. (Condicional)

  • zouden aangeklopt worden
  •  
 

V.t.t. (Present Perfect)

  • zijn aangeklopt
  •  

V.v.t. (Past Perfect)

  • was aangeklopt
  •  
 

V.t.t.t. (Future Perfect)

  • zullen aangeklopt zijn
  •  

v.v.t.t. (Conditional Perfect)

  • zouden aangeklopt zijn
  •