NL.png aanhelen

INDICATIVE ACTIVE

Infinitive

  • aanhelen

O.t.t. (Present)

  • heelde aan
  • heelde aan
  • heelde aan
  • heelde aan
  • heelden aan
  • heelden aan
  • heelden aan
 

O.v.t. (Past)

  • zal aanhelen
  • zult aanhelen
  • zal aanhelen
  • zult aanhelen
  • zult aanhelen
  • zullen aanhelen
  • zullen aanhelen

O.t.t.t. (Future)

  • was aangeheeld
  • was aangeheeld
  • was aangeheeld
  • was aangeheeld
  • waren aangeheeld
  • waren aangeheeld
  • waren aangeheeld
 

O.v.t.t. (Condicional)

  • ben aangeheeld
  • bent aangeheeld
  • is aangeheeld
  • bent aangeheeld
  • zijn aangeheeld
  • zijn aangeheeld
  • zijn aangeheeld

V.t.t.t. (Future Perfect)

  • zal aangeheeld zijn
  • zult aangeheeld zijn
  • zal aangeheeld zijn
  • zult aangeheeld zijn
  • zult aangeheeld zijn
  • zullen aangeheeld zijn
  • zullen aangeheeld zijn
 

v.v.t.t. (Conditional Perfect)

  • zou aangeheeld zijn
  • zou aangeheeld zijn
  • zou aangeheeld zijn
  • zou aangeheeld zijn
  • zouden aangeheeld zijn
  • zouden aangeheeld zijn
  • zouden aangeheeld zijn

LIJDENDE VORM (SYNOPSIS)

O.t.t. (Present)

  • worden aangeheeld
  •  

O.v.t. (Past)

  • worden aangeheeld
  •  
 

O.t.t.t. (Future)

  • zullen aangeheeld worden
  •  

O.v.t.t. (Condicional)

  • zouden aangeheeld worden
  •  
 

V.t.t. (Present Perfect)

  • zijn aangeheeld
  •  

V.v.t. (Past Perfect)

  • was aangeheeld
  •  
 

V.t.t.t. (Future Perfect)

  • zullen aangeheeld zijn
  •  

v.v.t.t. (Conditional Perfect)

  • zouden aangeheeld zijn
  •