NL.png aaneenstoten

INDICATIVE ACTIVE

Infinitive

  • aaneenstoten

O.t.t. (Present)

  • stootte aaneen
  • stootte aaneen
  • stootte aaneen
  • stootte aaneen
  • stootten aaneen
  • stootten aaneen
  • stootten aaneen
 

O.v.t. (Past)

  • zal aaneenstoten
  • zult aaneenstoten
  • zal aaneenstoten
  • zult aaneenstoten
  • zult aaneenstoten
  • zullen aaneenstoten
  • zullen aaneenstoten

O.t.t.t. (Future)

  • had aaneengestoten
  • had aaneengestoten
  • had aaneengestoten
  • had aaneengestoten
  • hadden aaneengestoten
  • hadden aaneengestoten
  • hadden aaneengestoten
 

O.v.t.t. (Condicional)

  • heb aaneengestoten
  • hebt aaneengestoten
  • heeft aaneengestoten
  • hebt aaneengestoten
  • hebben aaneengestoten
  • hebben aaneengestoten
  • hebben aaneengestoten

V.t.t.t. (Future Perfect)

  • zal aaneengestoten hebben
  • zult aaneengestoten hebben
  • zal aaneengestoten hebben
  • zult aaneengestoten hebben
  • zult aaneengestoten hebben
  • zullen aaneengestoten hebben
  • zullen aaneengestoten hebben
 

v.v.t.t. (Conditional Perfect)

  • zou aaneengestoten hebben
  • zou aaneengestoten hebben
  • zou aaneengestoten hebben
  • zou aaneengestoten hebben
  • zouden aaneengestoten hebben
  • zouden aaneengestoten hebben
  • zouden aaneengestoten hebben

LIJDENDE VORM (SYNOPSIS)

O.t.t. (Present)

  • worden aaneengestoten
  •  

O.v.t. (Past)

  • worden aaneengestoten
  •  
 

O.t.t.t. (Future)

  • zullen aaneengestoten worden
  •  

O.v.t.t. (Condicional)

  • zouden aaneengestoten worden
  •  
 

V.t.t. (Present Perfect)

  • zijn aaneengestoten
  •  

V.v.t. (Past Perfect)

  • was aaneengestoten
  •  
 

V.t.t.t. (Future Perfect)

  • zullen aaneengestoten zijn
  •  

v.v.t.t. (Conditional Perfect)

  • zouden aaneengestoten zijn
  •