NL.png aanbrassen

INDICATIVE ACTIVE

Infinitive

  • aanbrassen

O.t.t. (Present)

  • braste aan
  • braste aan
  • braste aan
  • braste aan
  • brasten aan
  • brasten aan
  • brasten aan
 

O.v.t. (Past)

  • zal aanbrassen
  • zult aanbrassen
  • zal aanbrassen
  • zult aanbrassen
  • zult aanbrassen
  • zullen aanbrassen
  • zullen aanbrassen

O.t.t.t. (Future)

  • had aangebrast
  • had aangebrast
  • had aangebrast
  • had aangebrast
  • hadden aangebrast
  • hadden aangebrast
  • hadden aangebrast
 

O.v.t.t. (Condicional)

  • heb aangebrast
  • hebt aangebrast
  • heeft aangebrast
  • hebt aangebrast
  • hebben aangebrast
  • hebben aangebrast
  • hebben aangebrast

V.t.t.t. (Future Perfect)

  • zal aangebrast hebben
  • zult aangebrast hebben
  • zal aangebrast hebben
  • zult aangebrast hebben
  • zult aangebrast hebben
  • zullen aangebrast hebben
  • zullen aangebrast hebben
 

v.v.t.t. (Conditional Perfect)

  • zou aangebrast hebben
  • zou aangebrast hebben
  • zou aangebrast hebben
  • zou aangebrast hebben
  • zouden aangebrast hebben
  • zouden aangebrast hebben
  • zouden aangebrast hebben

LIJDENDE VORM (SYNOPSIS)

O.t.t. (Present)

  • *
  •  

O.v.t. (Past)

  • *
  •  
 

O.t.t.t. (Future)

  • *
  •  

O.v.t.t. (Condicional)

  • *
  •  
 

V.t.t. (Present Perfect)

  • *
  •  

V.v.t. (Past Perfect)

  • *
  •  
 

V.t.t.t. (Future Perfect)

  • *
  •  

v.v.t.t. (Conditional Perfect)

  • *
  •