NL.png aanboeken

INDICATIVE ACTIVE

Infinitive

  • aanboeken

O.t.t. (Present)

  • boekte aan
  • boekte aan
  • boekte aan
  • boekte aan
  • boekten aan
  • boekten aan
  • boekten aan
 

O.v.t. (Past)

  • zal aanboeken
  • zult aanboeken
  • zal aanboeken
  • zult aanboeken
  • zult aanboeken
  • zullen aanboeken
  • zullen aanboeken

O.t.t.t. (Future)

  • had aangeboekt
  • had aangeboekt
  • had aangeboekt
  • had aangeboekt
  • hadden aangeboekt
  • hadden aangeboekt
  • hadden aangeboekt
 

O.v.t.t. (Condicional)

  • heb aangeboekt
  • hebt aangeboekt
  • heeft aangeboekt
  • hebt aangeboekt
  • hebben aangeboekt
  • hebben aangeboekt
  • hebben aangeboekt

V.t.t.t. (Future Perfect)

  • zal aangeboekt hebben
  • zult aangeboekt hebben
  • zal aangeboekt hebben
  • zult aangeboekt hebben
  • zult aangeboekt hebben
  • zullen aangeboekt hebben
  • zullen aangeboekt hebben
 

v.v.t.t. (Conditional Perfect)

  • zou aangeboekt hebben
  • zou aangeboekt hebben
  • zou aangeboekt hebben
  • zou aangeboekt hebben
  • zouden aangeboekt hebben
  • zouden aangeboekt hebben
  • zouden aangeboekt hebben

LIJDENDE VORM (SYNOPSIS)

O.t.t. (Present)

  • worden aangeboekt
  •  

O.v.t. (Past)

  • worden aangeboekt
  •  
 

O.t.t.t. (Future)

  • zullen aangeboekt worden
  •  

O.v.t.t. (Condicional)

  • zouden aangeboekt worden
  •  
 

V.t.t. (Present Perfect)

  • zijn aangeboekt
  •  

V.v.t. (Past Perfect)

  • was aangeboekt
  •  
 

V.t.t.t. (Future Perfect)

  • zullen aangeboekt zijn
  •  

v.v.t.t. (Conditional Perfect)

  • zouden aangeboekt zijn
  •