NL.png afvlezen

INDICATIVE ACTIVE

Infinitive

  • afvlezen

O.t.t. (Present)

  • vleesde af
  • vleesde af
  • vleest af
  • vleesde af
  • vleesden af
  • vleesden af
  • vleesden af
 

O.v.t. (Past)

  • zal afvlezen
  • zult afvlezen
  • zal afvlezen
  • zult afvlezen
  • zult afvlezen
  • zullen afvlezen
  • zullen afvlezen

O.t.t.t. (Future)

  • had afgevleesd
  • had afgevleesd
  • had afgevleesd
  • had afgevleesd
  • hadden afgevleesd
  • hadden afgevleesd
  • hadden afgevleesd
 

O.v.t.t. (Condicional)

  • heb afgevleesd
  • hebt afgevleesd
  • heeft afgevleesd
  • hebt afgevleesd
  • hebben afgevleesd
  • hebben afgevleesd
  • hebben afgevleesd

V.t.t.t. (Future Perfect)

  • zal afgevleesd hebben
  • zult afgevleesd hebben
  • zal afgevleesd hebben
  • zult afgevleesd hebben
  • zult afgevleesd hebben
  • zullen afgevleesd hebben
  • zullen afgevleesd hebben
 

v.v.t.t. (Conditional Perfect)

  • zou afgevleesd hebben
  • zou afgevleesd hebben
  • zou afgevleesd hebben
  • zou afgevleesd hebben
  • zouden afgevleesd hebben
  • zouden afgevleesd hebben
  • zouden afgevleesd hebben

LIJDENDE VORM (SYNOPSIS)

O.t.t. (Present)

  • worden afgevleesd
  •  

O.v.t. (Past)

  • worden afgevleesd
  •  
 

O.t.t.t. (Future)

  • zullen afgevleesd worden
  •  

O.v.t.t. (Condicional)

  • zouden afgevleesd worden
  •  
 

V.t.t. (Present Perfect)

  • zijn afgevleesd
  •  

V.v.t. (Past Perfect)

  • was afgevleesd
  •  
 

V.t.t.t. (Future Perfect)

  • zullen afgevleesd zijn
  •  

v.v.t.t. (Conditional Perfect)

  • zouden afgevleesd zijn
  •