NL.png afvijzen

INDICATIVE ACTIVE

Infinitive

  • afvijzen

O.t.t. (Present)

  • vees af
  • vees af
  • vees af
  • vees af
  • vezen af
  • vezen af
  • vezen af
 

O.v.t. (Past)

  • zal afvijzen
  • zult afvijzen
  • zal afvijzen
  • zult afvijzen
  • zult afvijzen
  • zullen afvijzen
  • zullen afvijzen

O.t.t.t. (Future)

  • had afgevezen
  • had afgevezen
  • had afgevezen
  • had afgevezen
  • hadden afgevezen
  • hadden afgevezen
  • hadden afgevezen
 

O.v.t.t. (Condicional)

  • heb afgevezen
  • hebt afgevezen
  • heeft afgevezen
  • hebt afgevezen
  • hebben afgevezen
  • hebben afgevezen
  • hebben afgevezen

V.t.t.t. (Future Perfect)

  • zal afgevezen hebben
  • zult afgevezen hebben
  • zal afgevezen hebben
  • zult afgevezen hebben
  • zult afgevezen hebben
  • zullen afgevezen hebben
  • zullen afgevezen hebben
 

v.v.t.t. (Conditional Perfect)

  • zou afgevezen hebben
  • zou afgevezen hebben
  • zou afgevezen hebben
  • zou afgevezen hebben
  • zouden afgevezen hebben
  • zouden afgevezen hebben
  • zouden afgevezen hebben

LIJDENDE VORM (SYNOPSIS)

O.t.t. (Present)

  • worden afgevezen
  •  

O.v.t. (Past)

  • worden afgevezen
  •  
 

O.t.t.t. (Future)

  • zullen afgevezen worden
  •  

O.v.t.t. (Condicional)

  • zouden afgevezen worden
  •  
 

V.t.t. (Present Perfect)

  • zijn afgevezen
  •  

V.v.t. (Past Perfect)

  • was afgevezen
  •  
 

V.t.t.t. (Future Perfect)

  • zullen afgevezen zijn
  •  

v.v.t.t. (Conditional Perfect)

  • zouden afgevezen zijn
  •