NL.png afventen

INDICATIVE ACTIVE

Infinitive

  • afventen

O.t.t. (Present)

  • ventte af
  • ventte af
  • ventte af
  • ventte af
  • ventten af
  • ventten af
  • ventten af
 

O.v.t. (Past)

  • zal afventen
  • zult afventen
  • zal afventen
  • zult afventen
  • zult afventen
  • zullen afventen
  • zullen afventen

O.t.t.t. (Future)

  • had afgevent
  • had afgevent
  • had afgevent
  • had afgevent
  • hadden afgevent
  • hadden afgevent
  • hadden afgevent
 

O.v.t.t. (Condicional)

  • heb afgevent
  • hebt afgevent
  • heeft afgevent
  • hebt afgevent
  • hebben afgevent
  • hebben afgevent
  • hebben afgevent

V.t.t.t. (Future Perfect)

  • zal afgevent hebben
  • zult afgevent hebben
  • zal afgevent hebben
  • zult afgevent hebben
  • zult afgevent hebben
  • zullen afgevent hebben
  • zullen afgevent hebben
 

v.v.t.t. (Conditional Perfect)

  • zou afgevent hebben
  • zou afgevent hebben
  • zou afgevent hebben
  • zou afgevent hebben
  • zouden afgevent hebben
  • zouden afgevent hebben
  • zouden afgevent hebben

LIJDENDE VORM (SYNOPSIS)

O.t.t. (Present)

  • worden afgevent
  •  

O.v.t. (Past)

  • worden afgevent
  •  
 

O.t.t.t. (Future)

  • zullen afgevent worden
  •  

O.v.t.t. (Condicional)

  • zouden afgevent worden
  •  
 

V.t.t. (Present Perfect)

  • zijn afgevent
  •  

V.v.t. (Past Perfect)

  • was afgevent
  •  
 

V.t.t.t. (Future Perfect)

  • zullen afgevent zijn
  •  

v.v.t.t. (Conditional Perfect)

  • zouden afgevent zijn
  •